Besluit rijden onder invloed BES

Besluit van 10 juni 2020, houdende regels over de onderzoeken die kunnen worden ingezet op Bonaire, Sint Eustatius en Saba ter vaststelling van het gebruik van alcohol of andere stoffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden (Besluit rijden onder invloed BES)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2803524; Gelet op artikel 5a, derde lid, van de Wet aansprakelijkheid bestuurders, rijbevoegdheid en rijvaardigheid BES; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 4 maart 2020, nr. W16.20.0013/II);Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 4 juni 2020, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2921250; Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:a. blaastest:

een blaastest als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de wet;b. bloedonderzoek:

een onderzoek van bloed als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de wet;c. eilandsverordening:

de verordening van Bonaire, Sint Eustatius of Saba op grond waarvan het een persoon niet is toegestaan een motorrijtuig te besturen of onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen boven de voor alcohol vastgestelde grenswaarde; d. opsporingsambtenaar:

een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering BES; e. wet:

de Wet aansprakelijkheid bestuurders, rijbevoegdheid en rijvaardigheid BES.

§ 2. Blaastest

Artikel 2
  1. Een blaastest bestaat uit: a. een voorlopig ademonderzoek met een ademtester; en b. een nader ademonderzoek met een ademanalyseapparaat. 2. Een blaastest wordt verricht door een opsporingsambtenaar.

Artikel 3
  1. Het voorlopig ademonderzoek geschiedt door het laten blazen van ademlucht in een bij ministeriële regeling aangewezen ademtester. 2. Indien het voorlopig ademonderzoek niet heeft geleid tot een geldig resultaat, kan het onderzoek eenmaal opnieuw worden verricht. 3. Indien het voorlopig ademonderzoek indiceert dat het alcoholgehalte in de adem hoger is dan op grond van de eilandsverordening is toegestaan, vermeldt de opsporingsambtenaar het resultaat van het onderzoek in het proces-verbaal en wordt een nader ademonderzoek uitgevoerd. 4. De opsporingsambtenaar deelt het resultaat van het voorlopig ademonderzoek direct mede aan degene bij wie het onderzoek is verricht.

Artikel 4
  1. Het nader ademonderzoek geschiedt door het zo nodig viermaal laten blazen van ademlucht in een bij ministeriële regeling aangewezen ademanalyseapparaat. Het blazen kan worden beëindigd zodra het twee meetresultaten heeft opgeleverd. 2. Het nader ademonderzoek wordt niet eerder verricht dan twintig minuten nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan het voorlopig ademonderzoek of, indien die vordering niet is gedaan, binnen twintig minuten na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte. 3. Het alcoholgehalte van de meetresultaten wordt vastgesteld op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze. 4. Indien het nader ademonderzoek niet heeft geleid tot een geldig resultaat, kan het onderzoek eenmaal opnieuw worden verricht.

Artikel 5
  1. Indien het nader ademonderzoek het vermoeden bevestigt dat het alcoholgehalte in de adem hoger is dan op grond van de eilandsverordening is toegestaan, vermeldt de opsporingsambtenaar het resultaat van het onderzoek in het proces-verbaal. 2. De opsporingsambtenaar deelt het resultaat van het nader ademonderzoek direct mede aan de verdachte. In het geval, bedoeld in het eerste lid, wijst de opsporingsambtenaar de verdachte op het recht op tegenonderzoek. 3. Het tegenonderzoek geschiedt door middel van een bloedonderzoek. De artikelen 6, eerste en tweede lid, 7 tot en met 10 en 13 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat: a. de verdachte direct aan de opsporingsambtenaar kenbaar dient te maken of hij gebruik maakt van het recht op tegenonderzoek, en het bloed van de verdachte direct daarna wordt afgenomen; b. de bloedafname voor rekening van de verdachte geschiedt en niet wordt gedaan dan nadat daarvoor een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag is betaald; en c. er kan worden volstaan met het afnemen van één buisje bloed.

§ 3. Bloedonderzoek

Artikel 6
  1. Ten behoeve van het bloedonderzoek neemt een arts of verpleegkundige door middel van een venapunctie twee buisjes bloed af van de verdachte. Indien een venapunctie vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is, geschiedt afname door middel van een infuus. De arts of verpleegkundige mag ook één buisje bloed afnemen indien het vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is twee buisjes bloed af te nemen. De hoeveelheid bloed dat ieder buisje dient te bevatten, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld. 2. De bloedafname geschiedt met de hulpmiddelen die bij ministeriële regeling zijn voorgeschreven. 3. De arts of verpleegkundige ontvangt voor de bloedafname een vergoeding van de organisatie waarbij de opsporingsambtenaar werkzaam is en die voor de bloedafname zorgdraagt. De hoogte van de vergoeding wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 7
  1. Bij de bloedafname is een opsporingsambtenaar aanwezig die: a. een proces-verbaal opmaakt, voorzien van een sporenidentificatienummer en de naam, het geslacht, de geboortedatum, de geboorteplaats, het geboorteland en het paspoort- of sedulanummer van de verdachte, of, indien deze gegevens onbekend zijn, andere gegevens waarmee de identiteit van de verdachte kan worden vastgesteld; b. een eventueel door de arts of verpleegkundige afgelegde schriftelijke verklaring over de door hem gedane waarnemingen ten aanzien van de verdachte als bijlage bij het proces-verbaal voegt; c. ervoor zorgt dat ieder buisje met bloed is voorzien van een sporenidentificatienummer; en d. ervoor zorgt dat de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk worden bezorgd bij een laboratorium als bedoeld in artikel 8, tweede lid, in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking en voorzien van een fraudebestendige afsluiting. 2. De opsporingsambtenaar wijst de verdachte bij de bloedafname erop dat hij het recht op tegenonderzoek heeft indien het verslag van het bloedonderzoek, bedoeld in artikel 10, tweede lid, het vermoeden bevestigt dat de eilandsverordening is overtreden, tenzij de bloedafname geschiedt in het kader van een tegenonderzoek.

Artikel 8
  1. De opsporingsambtenaar formuleert de opdracht voor de onderzoeker die het bloedonderzoek verricht. De onderzoeker is verbonden aan een laboratorium. 2. Als laboratorium komt alleen in aanmerking: a. een laboratorium dat door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of van criteria die daarmee vergelijkbaar zijn, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse; of b. een laboratorium dat in het buitenland is gevestigd en door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie is geaccrediteerd aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse. 3. Indien de accreditatie van een laboratorium is ingetrokken, geschorst of na haar vervaldatum niet is verlengd, kan in dat laboratorium geen bloedonderzoek meer worden verricht.

Artikel 9

Het laboratorium legt in een bestand de volgende gegevens vast:a. de datum van ontvangst van de buisjes; b. de sporenidentificatienummers, bedoeld in artikel 7, onder a en c; c. de naam, het geslacht, de geboortedatum en het paspoort- of sedulanummer van de verdachte; en d. de opdrachtgever van het bloedonderzoek.

Artikel 10
  1. Het bloedonderzoek wordt verricht binnen vier weken na ontvangst van de buisjes met bloed. De methode van onderzoek voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen. 2. De onderzoeker stelt een in de Nederlandse taal gesteld schriftelijk verslag op van het resultaat van het bloedonderzoek en ondertekent dat verslag. 3. In afwijking van het tweede lid mag het verslag in de Engelse taal zijn gesteld indien de onderzoeker verbonden is aan een laboratorium als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b. 4. Het verslag bevat in ieder geval: a. de naam, het geslacht, de geboortedatum en het paspoort- of sedulanummer van de verdachte; b. het sporenidentificatienummer van het buisje met bloed met behulp waarvan het bloedonderzoek is verricht; c. de methode van onderzoek, en d. het resultaat van het bloedonderzoek. 5. De onderzoeker stuurt het verslag zo spoedig mogelijk aan de opdrachtgever van het bloedonderzoek.

Artikel 11
  1. De opsporingsambtenaar stelt de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag schriftelijk in kennis van het resultaat van het bloedonderzoek. 2. Indien het verslag het vermoeden bevestigt dat het alcoholgehalte van het bloed hoger is dan op grond van de eilandsverordening is toegestaan, wijst de opsporingsambtenaar de verdachte op het recht op tegenonderzoek, onder vermelding van het sporenidentificatienummer, tenzij de bloedafname heeft plaatsgevonden in het kader van een tegenonderzoek.

Artikel 12
  1. In geval van een tegenonderzoek stelt het laboratorium dat het bloedonderzoek heeft verricht, het voor dat onderzoek bestemde buisje met bloed ter beschikking aan het laboratorium dat het tegenonderzoek verricht. 2. De artikelen 7, onder d, en 8 tot en met 10 zijn van overeenkomstige toepassing. 3. Tegenonderzoek geschiedt in opdracht van en voor rekening van de verdachte en wordt niet verricht dan nadat de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT