Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet negentiende tranche

Besluit van 13 februari 2020 tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en tot aanvulling van bijlage II van de Crisis- en herstelwet (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet negentiende tranche)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 juli 2019, nr. 2019-0000360309, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat; Gelet op de artikelen 1.2 en 2.4 van de Crisis- en herstelwet;De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 oktober 2019, No. W04.19.0221/I); Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Milieu en Wonen van 10 februari 2020, nr. 2020-0000052099, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat; Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:ANa artikel 6p wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6

q.

In afwijking van artikel 5.9, eerste en tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 kunnen de raden van de gemeenten Harderwijk en Amsterdam tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet in aanvulling op artikel 8 van de Woningwet in de bouwverordening bepalen dat voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor een te bouwen woonfunctie, geen woonwagen zijnde, en een te bouwen kantoorgebouw, een milieuprestatie geldt van ten hoogste 0,9 bepaald volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken.BArtikel 7b vervalt.CIn paragraaf 3 worden na artikel 7x vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7

y.

  1. Dit artikel geldt voor de duur van vijf jaar, te rekenen vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen datum, voor het gebied «De negen straatjes» in Amsterdam, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 183. 2. In aanvulling op artikel 1.1 van de Wet milieubeheer wordt onder huishoudelijke afvalstoffen ook begrepen bedrijfsafvalstoffen.

Artikel 7

z.

  1. Dit artikel is tot 1 januari 2031 van toepassing in de gemeenten Nederweert en Someren ten behoeve van het wegnemen van overschrijdingen van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) zoals opgenomen in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer, door veehouderijen. Daartoe kunnen de in dit artikel opgenomen bevoegdheden worden uitgeoefend. 2. Burgemeester en wethouders kunnen artikel 5.16, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer buiten toepassing laten. 3. In afwijking van artikel 5.13a van het Besluit omgevingsrecht kunnen aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voorschriften worden verbonden. 4. In aanvulling op artikel 2.31, tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen burgemeester en wethouders de voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen als deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, of i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) zoals opgenomen in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer worden overschreden. Artikel 2.31a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van overeenkomstige toepassing. 5. In aanvulling op artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onderdelen d en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken als deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, of i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) zoals opgenomen in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer worden overschreden. 6. In aanvulling op artikel 7 van het Besluit emissiearme huisvesting kunnen burgemeester en wethouders bij besluit voorschrijven dat in dierenverblijven die zijn opgericht voor, op of na 1 juli 2015 huisvestingssystemen voor landbouwhuisdieren worden toegepast met een emissiefactor voor zwevende deeltjes (PM10) die lager is dan de maximale emissiewaarde voor zwevende deeltjes (PM10) die voor de betreffende diercategorie is vermeld in bijlage 2 bij het Besluit emissiearme huisvesting. 7. In afwijking van artikel 2, aanhef en onder b, van het Besluit emissiearme huisvesting is het bepaalde in het zesde lid ook van toepassing op huisvestingssystemen voor landbouwhuisdieren die worden gehouden overeenkomstig de biologische productiemethode.

Artikel 7

aa.

  1. Dit artikel is tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing binnen de provincies Gelderland, Limburg, Noord-Brabant en Overijssel. 2. In aanvulling op artikel 2, zesde lid en bijlage I bij de Regeling geurhinder en veehouderij kan het bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn of is om een omgevingsvergunning voor de betrokken inrichting te verlenen voor een huisvestingssysteem dat niet in bijlage 1 van deze regeling is opgenomen op aanvraag een bijzondere geuremissiefactor vaststellen die bij de berekening van het aantal odour units per seconde per dier van een diercategorie als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van deze regeling wordt toegepast. 3. Het bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn of is om een omgevingsvergunning voor de betrokken inrichting te verlenen kan een bijzondere geuremissiefactor vaststellen indien naar zijn oordeel: a. toepassing van het huisvestingssysteem voldoende bijdraagt aan de ontwikkeling van innovatieve stalsystemen voor de reductie van geur; b. de verwachte emissie van het huisvestingssysteem minimaal 10% lager is dan de geuremissiefactor die is opgenomen voor overige huisvesting voor die diercategorie in bijlage 1 bij de Regeling geurhinder en veehouderij; c. het huisvestingssysteem zich leent voor toepassing in de praktijk; d. de controleerbaarheid van de werking van het huisvestingssysteem voldoende is gewaarborgd; en e. voldoende is gewaarborgd dat de geuremissie overeenkomstig het Protocol voor meting van geuremissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij 2010 of een gelijkwaardige methode wordt gemeten en dat over de wijze van meten en de resultaten van de metingen aan hem wordt gerapporteerd. 4. In aanvulling op artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht wordt aangewezen als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover deze plaatsvindt binnen een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het oprichten of wijzigen van een dierenverblijf met een huisvestingssysteem waarvoor een bijzondere geuremissiefactor als bedoeld in het tweede lid is vastgesteld. 5. In aanvulling op artikel 5.13b van het Besluit omgevingsrecht kan een omgevingsvergunning voor de categorie activiteiten als bedoeld in het vierde lid worden geweigerd in het belang van bescherming van de leefomgeving tegen geurhinder. 6. In afwijking van artikel 5.13a van het Besluit omgevingsrecht kunnen aan een omgevingsvergunning voor de categorie activiteiten, bedoeld in het vierde lid, voorschriften worden verbonden in het belang van de bescherming van de fysieke leefomgeving tegen geurhinder. 7. In aanvulling op artikel 2.31, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wijzigt het bevoegd gezag de voorschriften van een omgevingsvergunning als deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van die wet of de categorie activiteiten, bedoeld in het vierde lid, indien: a. uit metingen blijkt dat de geuremissie in odour units per seconde per dier hoger is dan de op grond van het tweede lid vastgestelde bijzondere geuremissiefactor; b. niet binnen twee jaar nadat het huisvestingssysteem is opgericht, metingen zijn uitgevoerd; of c. aanvullende maatregelen nodig zijn voor een goede werking van het huisvestingssysteem.

Artikel 2.31

a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van overeenkomstige toepassing. 8. In aanvulling op artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder d en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken als deze betrekking heeft op een activiteit, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van die wet of de categorie activiteiten, bedoeld in het vierde lid, indien: a. uit metingen blijkt dat de geuremissie in odour units per seconde per dier hoger is dan de op grond van het tweede lid vastgestelde bijzondere geuremissiefactor; of b. niet binnen twee jaar nadat het huisvestingssysteem is opgericht, metingen zijn uitgevoerd. 9. Indien toepassing wordt gegeven aan het achtste lid wordt het besluit bedoeld in tweede lid ingetrokken. 10. In aanvulling op artikel 6.19 van het Besluit omgevingsrecht wordt als categorie van gevallen als bedoeld in artikel 3.9, derde lid, tweede volzin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 7

ab.

  1. Dit artikel is van toepassing op de gebieden: a. Haven 8 en Oostelijke Insteekhaven in Waalwijk, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 184, en b. en Heesch-West in ’s-Hertogenbosch en Bernheze, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 186,

voor zover de bestemmingsplannen voor deze gebieden worden vastgesteld voor 1 januari 2024 en het ontwerp van deze plannen ter inzage is gelegd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. 2. In afwijking van artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt voor bedrijfsgebouwen als bedoeld in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT