Besluit Woningbouwimpuls 2020

Besluit van 11 mei 2020, houdende regels met betrekking tot verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving (Besluit Woningbouwimpuls 2020)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister voor Milieu en Wonen van 13 maart 2020, nr. 2020-0000139923;Gelet op artikel 81, tweede lid, van de Woningwet;De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 april 2020, No.W04.20.0061/I);Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 mei 2020, nr. 2020-0000185061; Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:a. aanvraagtijdvak:

de termijn waarbinnen een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend;b. afgebakend projectgebied:

gebied dat zich kenmerkt door ten minste twee van de volgende onderdelen:1°. financiële samenhang; 2°. geografische samenhang; en 3°. organisatorische samenhang. c. betaalbare woning: 1°. sociale huurwoning: huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag; 2°. huurwoning voor middenhuur: huurwoning met een aanvangshuurprijs van ten minste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en in 2020 ten hoogste € 1.000, of, indien er voor een geliberaliseerde woning voor middenhuur als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j, van het Besluit ruimtelijke ordening in de gemeentelijke verordening ten hoogste een aanvangshuurprijs is bepaald die lager is dan € 1.000, ten hoogste dat bedrag. De in de vorige zin bedoelde bovengrens van € 1.000 wordt met ingang van elk kalenderjaar gewijzigd met het percentage waarmee het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag wordt gewijzigd; of 3°. betaalbare koopwoning: koopwoning met een koopprijs van ten hoogste de kostengrens voor woningen zonder energiebesparende voorzieningen, bedoeld in de voorwaarden en normen voor de onder auspiciën van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen ontwikkelde Nationale Hypotheek Garantie; d. college:

college van burgemeester en wethouders;e. project:

project als bedoeld in artikel 2, eerste lid;f. Onze Minister:

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 2 Activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt
  1. Onze Minister kan op aanvraag van een college een specifieke uitkering verstrekken aan de gemeente voor bijdragen in projecten die: a. het realiseren of het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving tot doel hebben; b. nog niet in de uitvoerende fase zijn; c. binnen afzienbare tijd opgestart kunnen worden; en d. door de bij het project betrokken partijen zelf van een substantiële financiële bijdrage worden voorzien. 2. De uitkering wordt slechts toegekend ten behoeve van bijdragen in een project dat is gericht op: a. de bouw van een substantieel aantal woningen in een afgebakend projectgebied, met een substantieel aandeel betaalbare woningen; en b. het uitvoeren van activiteiten die zijn gericht op: 1°. de infrastructurele ontsluiting; 2°. verlaging van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden; 3°. bodemsanering in een afgebakend projectgebied; 4°. uitplaatsing van activiteiten die hinder veroorzaken voor woningbouw; 5°. de inrichting van de openbare ruimte in een afgebakend projectgebied; of 6°. kosten verbonden aan de betaalbaarheid van woningen in een afgebakend projectgebied,

indien deze activiteiten op aantoonbare wijze bijdragen aan en noodzakelijk zijn voor het versnellen of realiseren van de bouw van woningen als bedoeld onder a. 3. De aangevraagde uitkering bedraagt ten hoogste het aantoonbare financiële tekort van een gemeente op de voor het project noodzakelijke publieke investeringen van de in het tweede lid, onder a en b, genoemde activiteiten, verminderd met bijdragen als bedoeld in het eerste lid, onder d. 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste tot en met derde lid.

Artikel 3 Uitkeringsplafond
  1. Bij ministeriële regeling wordt het bedrag vastgesteld dat in totaal ten hoogste aan specifieke uitkeringen kan worden verstrekt. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de indexering van dit bedrag. 2. Onze Minister stelt het bedrag vast dat ten behoeve van de aanvragen in een aanvraagtijdvak bedoeld in artikel 4, eerste lid, ten hoogste aan specifieke uitkeringen kan worden verstrekt, en maakt dit tegelijk met de bekendmaking van het aanvraagtijdvak bekend. 3. In afwijking van het tweede lid maakt Onze Minister het bedrag dat ten hoogste aan specifieke uitkeringen kan worden verstrekt ten behoeve van de aanvragen die zijn ingediend in het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, tweede lid, bekend op het tijdstip waarop dat aanvraagtijdvak aanvangt. 4. Specifieke uitkeringen worden per aanvraagtijdvak toegekend op volgorde van de rangschikking, bedoeld in artikel 5, eerste lid.

Artikel 4 De aanvraag
  1. Specifieke uitkeringen kunnen worden aangevraagd gedurende door Onze Minister vastgestelde aanvraagtijdvakken. Een aanvraagtijdvak wordt uiterlijk 6 weken voor aanvang ervan bekendgemaakt. 2. In afwijking van het eerste lid kunnen aanvragen voor een specifieke uitkering in het eerste aanvraagtijdvak worden ingediend binnen twee weken na het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt. 3. Een aanvraag bevat ten minste: a. een omschrijving van het project waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd en de wijze waarop het project voldoet aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens artikel 2; b. een haalbaarheidsstudie inclusief begroting die gericht is op de financiële haalbaarheid van het project, en waaruit het aantoonbare financiële tekort van een gemeente als bedoeld in artikel 2, derde lid, blijkt; c. een omschrijving van de wijze waarop het project uitgevoerd wordt en welke partijen daarbij betrokken zijn; en d. de verwachte begin- en einddatum van het project. 4. Onze Minister beslist binnen 13 weken na het sluiten van het aanvraagtijdvak, bedoeld in het eerste lid, over de toekenning van een specifieke uitkering voor een aanvraag. De minister beslist niet op de aanvraag voor een specifieke uitkering, dan nadat advies is ingewonnen van de commissie, genoemd in artikel 7, eerste lid. 5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de aanvraag, de betaling en bevoorschotting van de specifieke uitkering.

Artikel 5 De rangschikking van de aanvragen
  1. Onze Minister beoordeelt alle in een aanvraagtijdvak ingediende aanvragen na het sluiten van het aanvraagtijdvak en stelt een rangschikking op van de aanvragen die voldoen aan de vereisten, gesteld bij of krachtens artikel 2, en aan de vereisten, gesteld in artikel 4, derde lid, en de krachtens artikel 4, vijfde lid, gestelde vereisten. 2. De rangschikking vindt plaats op basis van de mate waarin de aanvragen voldoen aan de voorwaarden uit artikel 2, die op grond van de behaalde scores bij een gezamenlijke weging van de volgende criteria wordt bepaald: 1°. noodzaak; 2°. effectiviteit; 3°. efficiëntie; en 4°. urgentie. 3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de toepassing, de weging, de vereiste score per criterium en de vereiste totaalscore van de weging van de criteria, genoemd in het tweede lid, onder 1° tot en met 4°.

Artikel 6 Weigeringsgronden
  1. Onze Minister wijst een aanvraag voor een specifieke uitkering af indien: a. het project niet voldoet aan de vereisten gesteld bij of krachtens artikel 2; b. het project een onvoldoende score behaalt bij de weging, bedoeld in artikel 5, tweede lid; of c. het bedrag van de aangevraagde uitkering dusdanig hoog is dat de toekenning ervan bij de rangschikking, bedoeld in artikel 5, eerste lid, leidt tot een overschrijding van het krachtens artikel 3, tweede of derde lid, vastgestelde bedrag. 2. Onze Minister kan een aanvraag voor een specifieke uitkering tevens afwijzen, indien naar zijn oordeel: a. de toekenning van de aanvraag in verhouding tot de overige in het totaal van alle aanvraagtijdvakken ingediende aanvragen, ertoe zou leiden dat de spreiding van de beschikbare middelen over de verschillende regio’s in Nederland onevenwichtig is, gelet op de mate waarin sprake is van woningschaarste in de betreffende gebieden; of b. de aanvragende gemeente onvoldoende inspanning pleegt om tot een woningbouwprogramma met voldoende volume en snelheid te komen aansluitend bij de regionale behoefte. 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over: a. het rangschikken van aanvragen die gelijk scoren bij de weging op grond van artikel 5, tweede lid, en waarbij de toekenning van die aanvragen zou leiden tot overschrijding van het krachtens artikel 3, tweede of derde lid, vastgestelde bedrag en aanvragen die niet volledig kunnen worden toegekend in verband met de overschrijding van dat bedrag; b. de toepassing van het tweede lid.

Artikel 7 Instelling toetsingscommissie
  1. Er is een Toetsingscommissie Woningbouwimpuls. 2. De commissie heeft tot taak het adviseren van Onze Minister over de toepassing van artikel 5, tweede lid. 3. De commissie brengt advies uit binnen 8 weken na het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT