Garantiewet Militairen K.N.I.L.

Abbreviated LabelGeen
Subject MatterStaats- en bestuursrecht | Militair recht
CourtBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Geldend van 23-02-2011 t/m heden

Wet van 22 juni 1951, houdende vaststelling van zekere waarborgen jegens bepaalde groepen militairen en gewezen militairen van het voormalige K.N.I.L., alsmede hun nagelaten betrekkingen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog op de nieuwe rechtsorde zekere waarborgen van het Rijk jegens bepaalde groepen militairen en gewezen militairen van het voormalige K.N.I.L., alsmede hun nagelaten betrekkingen bij de wet vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Deze wet verstaat onder:

  • I. "Militairen":

    • a. personen, die - voor April 1942 in militaire dienst getreden bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger - op 27 December 1949 nog in militaire dienst waren bij dat Leger, voor zover zij Nederlander zijn en zolang zij deze status behouden, tenzij artikel 7a op hen van toepassing is, dan wel dispensatie is verleend als bedoeld in artikel 4;

    • b. personen, die - na Maart 1942 in militaire dienst getreden bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger - op 27 December 1949 nog in militaire dienst waren bij dat Leger, voor zover zij Nederlander zijn en zolang zij deze status behouden, tenzij artikel 7a op hen van toepassing is, dan wel dispensatie is verleend als bedoeld in artikel 4;

    • c. overige personen, die op 27 December 1949 in militaire dienst waren bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger.

  • II. "Beroepsmilitairen":

    personen, die op 27 December 1949 in vaste militaire dienst waren bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger, voor zover zij Nederlander zijn en zolang zij deze status behouden, tenzij artikel 7a op hen van toepassing is, dan wel dispensatie is verleend als bedoeld in artikel 4.

  • III. "Gewezen militairen":

    personen, die na 9 Mei 1940 en vóór 1 September 1945 uit de militaire dienst bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger zijn ontslagen wegens bij bevolen dienstverrichtingen bekomen letsel, dan wel in Maart 1942 in militaire dienst waren of na 1 Maart 1942 in militaire dienst zijn getreden bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger, na Augustus 1945 in overheidsdienst aan de wederopbouw van Indonesië daadwerkelijk hebben medegewerkt dan wel ter beslissing van de commissie daartoe wel bereid zijnde, buiten eigen schuld of toedoen daartoe verhinderd zijn geweest en na Augustus 1945 doch vóór 27 December 1949 uit de dienst zijn ontslagen, voor zover zij Nederlander zijn en zolang zij deze status behouden, tenzij artikel 7a op hen van toepassing is, dan wel dispensatie is verleend als bedoeld in artikel 4.

  • IV. "Nagelaten betrekkingen":

    betrekkingen van een overleden militair als bedoeld onder Ia, een overleden beroepsmilitair, een overleden gewezen militair, zomede van een Nederlander, wiens overlijden valt of geacht wordt te vallen na Maart 1942, dan wel tussen 9 Mei 1940 en April 1942 het gevolg was van bevolen dienstverrichtingen en die op het tijdstip van overlijden in militaire dienst was bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger, een en ander voor zover zij op grond van dat overlijden gerechtigd zijn tot een uitkering van overheidswege en voor zover zij Nederlander zijn en zolang zij deze status behouden, tenzij artikel 7a op hen van toepassing is, dan wel dispensatie is verleend als bedoeld in artikel 4.

  • V. "De commissie":

    de bevoegde commissie als bedoeld in artikel 7.

  • VI. "Onze Minister":

    Onze Minister, belast met de uitvoering van de Garantiewet Militairen K.N.I.L.

  • VII. "Onze Ministers":

    Onze Minister, belast met de uitvoering van de Garantiewet Militairen K.N.I.L. en Onze Minister van Financiën.

  • VIII. "Pensioenstichting":

    Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioensaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen.

Artikel 2
  • 1 Met inachtneming van hetgeen hierna in deze wet is bepaald garandeert het Rijk:

    • a. aan de militairen:

      de voldoening van alle rechten en aanspraken, welke hun uit hoofde van de door hen na 26 December 1949 bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger verrichte dienst toekwamen volgens de op die datum geldende regelingen;

    • b. aan de militairen, behorende tot de in artikel 1, onder I, sub a, bedoelde groep:

      bij ontslag overeenkomstig artikel 38 van de "Regelingen betreffende militaire aangelegenheden", II, Hoofdstuk V, gehecht aan de Overgangsovereenkomst, behorende bij de Mantelresolutie der Ronde Tafel Conferentie, de voldoening van alle rechten en aanspraken, welke zijn vervat in genoemd Hoofdstuk V;

    • c. aan de gewezen militairen:

      de voldoening van alle rechten en aanspraken, welke hun op grond van het hun verleende ontslag uit de dienst bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger volgens de ten tijde van dat ontslag van kracht zijnde regelingen toekomen.

  • 2 Onverminderd de verplichting tot toekenning en voldoening van weduwenpensioenen, wezenonderstanden en daarmede in aard overeenkomende uitkeringen, waartoe het Rijk uit anderen hoofde rechtstreeks gehouden is, garandeert het Rijk aan de nagelaten betrekkingen, behoudens en met inachtneming van het bepaalde in de volgende artikelen, de voldoening van alle rechten en aanspraken, welke hun volgens de ten tijde van het overlijden van kracht zijnde regelingen toekomen, met dien verstande, dat de garantie voor de nagelaten betrekkingen van hem, die na 26 December 1949 is of zal zijn overleden, de voldoening van alle rechten en aanspraken omvat, welke hun bij toepassing van de terzake op 26 December 1949 van kracht zijnde regelingen toekomen.

  • 3 Aan de beroepsmilitairen, die op de in het eerste lid, onder b, bedoelde wijze zijn ontslagen zonder recht op pensioen, alsmede aan hun gezinsleden, garandeert het Rijk vrij vervoer naar Nederland op redelijke voorwaarden, indien zij op het tijdstip van dat ontslag voldeden aan de voorwaarden, welke voor aanspraak op verlof in Europa zijn omschreven in artikel 2, onder a en b en artikel 3, onder a en b, van het Buitenlandsch verlofreglement voor officieren en onderofficieren, met dien verstande, dat beslissingen over de aanwezigheid van bijzondere belangen in Europa worden genomen door de commissie.

    Onder gezinsleden worden voor de toepassing van dit lid verstaan de leden van een gezin, omschreven in artikel 2 van het Koninklijk besluit van 22 Juni 1916 (Indisch Stb. 605), zoals dit luidde op 26 December 1949. In bijzondere gevallen kunnen door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën ook andere personen als gezinsleden worden aangemerkt.

  • 4 Op verzoek van betrokkene kan Onze Minister beslissen, dat in de gevallen, waarin recht bestaat op vrije overtocht naar Nederland ten laste van het Rijk, in plaats van die vrije overtocht ten laste van het Rijk een geldelijke uitkering aan betrokkene wordt toegekend.

Artikel 3
  • 1 De beroepsmilitairen, die niet geplaatst kunnen of konden worden bij de Koninklijke Landmacht en dientengevolge voor of op 25 Juli 1950 wegens reorganisatie bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger werden ontslagen, kunnen - mits dit ontslag eervol is geweest - desverlangd in aanmerking komen voor toepassing van afvloeiingsvoorwaarden, gelijkluidend aan de afvloeiingsvoorwaarden voor overheidsdienaren in vaste dienst, opgenomen onder A in de bijlage bij de Overeenkomst inzake de positie van de Burgerlijke Overheidsdienaren in verband met de souvereiniteitsoverdracht, echter met aftrek van de inkomsten, welke zij genieten ingevolge de sociale voorzieningen als bedoeld in de regelingen, genoemd in artikel 2, lid 1, onder b.

  • 2 Bij toepassing van de in het vorige lid genoemde afvloeiingsvoorwaarden op beroepsmilitairen, die niet voor een diensttijdpensioen in aanmerking komen, worden zij in het genot gesteld van het volgens de betrekkelijke rangspensioenreglementen toe te kennen pensioen bij ontslag wegens ziels- of lichaamsgebreken, niet ontstaan in en door de dienst, vermeerderd met 1/9 gedeelte van het in die reglementen voor de betrokken rang gestelde normale pensioenbedrag, met dien verstande, dat hierdoor het maximum rangspensioen voor de betrokken rang niet wordt overschreden.

  • 3 Het Rijk garandeert aan de beroepsmilitairen, die niet geplaatst kunnen worden bij de Koninklijke...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT