Wet van 12 april 1995, houdende herinrichting van de Algemene Bijstandswet (Algemene bijstandswet)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1995

199

Wet van 12 april 1995, houdende herinrichting van de Algemene Bijstandswet (Algemene bijstandswet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut ! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter vereenvoudiging en verduidelijking van de regelgeving en ter versterking van de verantwoordelijkheid der gemeenten voor de verlening van bijstand gewenst is te komen tot een herinrichting van de Algemene Bijstandswet (Stb. 1973, 395) en de daarop berustende nadere regels en daartoe een nieuwe Algemene bijstandswet vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Staatsblad 1995 199 1

INHOUDSOPGAVE Blz.

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN 3
HOOFDSTUK II HET RECHT OP BIJSTAND 5

§ 1. De kring van rechthebbenden 5 § 2. Personen aan wie bijstand kan worden verleend 6 § 3. Afstemming van de bijstand 7 § 4. Niet noodzakelijke kosten 7 § 5. Verhouding tot voorliggende voorzieningen 8

HOOFDSTUK III DE VORM VAN DE BIJSTAND 9
HOOFDSTUK IV DE HOOGTE VAN DE BIJSTAND 11
Afdeling 1 Algemene bijstand 11 § 1. Algemeen 11 § 2. De bijstandsnorm 11 § 3. Verhoging en verlaging van de bijstandsnorm 12 Afdeling 2. Bijzondere bijstand 13 Afdeling 3. De middelen 14 § 1. Algemeen 14 § 2. Het inkomen 15 § 3. Het vermogen 17 Afdeling 4. Aanpassing van bedragen 18
HOOFDSTUK V HET GELDEND MAKEN VAN HET RECHT OP BIJSTAND 20

§ 1. De gemeente jegens welke recht op bijstand bestaat 20 § 2. Inlichtingenverplichting en onderzoek 21 § 3. De aanvraag 22 § 4. Opschorting van de bijstand 23 § 5. Het besluit tot toekenning of wijziging van bijstand 23 § 6. Overige bepalingen 23

HOOFDSTUK VI DE BETALING VAN DE BIJSTAND 24

§ 1. Algemeen 24 § 2. Terugvordering 25

HOOFDSTUK VII VERHAAL 28
HOOFDSTUK VIII AAN DE BIJSTAND VERBONDEN VERPLICHTINGEN 30

§ 1. Algemeen 30 § 2. Bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening 32

HOOFDSTUK IX UITVOERING, ADVISERING EN TOEZICHT 33

§ 1. Verantwoordelijkheid voor de uitvoering 33 § 2. Inlichtingenverplichting en gegevensuitwisseling 34 § 3. Adviesorganen 37 § 4. Toezicht 37 § 5. Beleidsinformatie 38

HOOFDSTUK X FINANCIERING 38
HOOFDSTUK XI RECHTSBESCHERMING 39
HOOFDSTUK XII STRAFBEPALINGEN 40
HOOFDSTUK XIII SLOTBEPALINGEN 40

Staatsblad 1995 199 2

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Artículos 1 a 6
Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; b. burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van de gemeente, bedoeld in artikel 63; c. Arbeidsvoorzieningsorganisatie: de organisatie, bedoeld in artikel 2 van de Arbeidsvoorzieningswet; d. inrichting: 1°. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden;

  1. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is.

Artikel 2

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. premies volksverzekeringen: de premies op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, behoudens de nominale premie op grond van die wet; b. premies werknemersverzekeringen: de premies op grond van de Ziektewet, de Werkloosheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; c. ziekenfondspremie: de premie op grond van de Ziekenfondswet, behoudens de nominale premie; d. kinderbijslag: kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

Artikel 3

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt: a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad; b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. 2. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 3. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en: a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van

bijstand als gehuwden zijn aangemerkt; b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander; c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het tweede lid. 4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke

Staatsblad 1995 199 3

registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het derde lid, onderdeel d. 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad; b. alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander; c. gezin: 1°. de gehuwden tezamen; 2°. de gehuwden met de tot hun last komende kinderen; 3°. de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen; d. kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind; e. ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken.

Artikel 5

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is

betrokken; b. zelfstandige: de belanghebbende van 18 tot 65 jaar, die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die:

  1. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan; 2°. voldoet aan het urencriterium voor toepassing van de zelfstandigenaftrek bedoeld in artikel 44m, eerste of vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964; en

  2. alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico's daarvan draagt. 2. Onder een woning wordt mede verstaan een woonwagen en een woonschip.

Artikel 6

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan; b. bijzondere bijstand: de bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan; c. voorliggende voorziening: elke voorziening buiten deze wet waarop de persoon of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.

Staatsblad 1995 199 4

HOOFDSTUK II HET RECHT OP BIJSTAND Artículos 8 a 18

§ 1. De kring van rechthebbenden Artikel 7

1. Iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege. 2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande verblijvende vreemdeling aan wie...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT