Besluit van 30 september 2010, houdende herziening van het Besluit toelating en uitzetting BES

Besluit van 30 september 2010, houdende herziening van het Besluit toelating en uitzetting BES

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 21 april 2010, nr. 5650796/10/6, mede gedaan namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; Gelet op artikel 2a, tweede lid, 2d, eerste en tweede lid, artikel 2i, vierde lid, artikel 2k, tweede lid, artikel 2m, tweede lid, artikel 2o, derde lid, artikel 2q, vijfde lid, artikel 2r, vijfde lid, artikel 2t, vierde lid, artikel 2w, artikel 3, tweede lid, artikel 5a, artikel 6, tweede lid, artikel 7, tweede en zevende lid, artikel 9, derde lid, onderdeel f, artikel 11, eerste lid, artikel 12a, tweede lid, artikel 15, eerste lid, artikel 15d, artikel 16c, artikel 16e, derde lid, artikel 20, eerste lid, artikel 21, eerste lid, artikel 22a, tweede lid, artikel 22b, vierde lid, artikel 22d, eerste en zesde lid, artikel 22e, tweede lid, artikel 22f, eerste lid, artikel 22h, eerste lid, artikel 22o, artikel 22r, tweede lid, artikel 22t, en artikel 22u, van de Wet toelating en uitzetting BES; De Raad van State gehoord (advies van 3 juni 2010, no. W03.10.0157/II);Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 18 augustus 2010, nr. 5665182/10/6, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit toelating en uitzetting BES komt te luiden:

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN Artículos 1.1 a 2.12

§ 1. Definitiebepalingen

Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:a. luchtvaartuig:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Luchtvaartwet;b. schip:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Scheepvaartverkeerswet;c. vliegtuig:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Luchtvaartwet;d. zeeschip:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, tweede lid, onder c, van de Scheepvaartverkeerswet;e. de Wet:

de Wet toelating en uitzetting BES;f. herhaalde aanvraag:

een aanvraag die met toepassing van artikel 8 van de Wet kan worden afgewezen;g. toerist:

iedere vreemdeling die niet langer dan drie maanden in de openbare lichamen verblijft voor ontspanning, sport, gezondheidsredenen, familieaangelegenheden, studie, godsdienstige doeleinden of zakenbezoeken en die tijdens zijn verblijf in de openbare lichamen geen werkzaamheden tegen beloning verricht; h. vertegenwoordiging:

diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland;i. vermissing:

ieder geval waarin de houder niet meer de feitelijke beschikking heeft over een op zijn naam gesteld reisdocument of verblijfsdocument, anders dan door of ten behoeve van handelingen van een daartoe bevoegde autoriteit; j. minderjarigheid:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 233 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES.

Artikel 1.2
  1. In dit besluit wordt verstaan onder reisvisum: a. een visum, verleend door de bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk en aangebracht in het reisdocument, met het oog op doorreis of beoogd verblijf in de openbare lichamen van ten hoogste drie maanden; en b. voorzover bij of krachtens dit besluit niet anders is bepaald: een afzonderlijk verstrekt visum als bedoeld onder a. 2. In dit besluit wordt verstaan onder doorreisvisum: a. een visum, overeenkomstig het bepaalde onder «reisvisum» verleend voor een doorreis door internationale transitruimten, al dan niet met een oponthoud van ten hoogste vijf dagen in de openbare lichamen; en b. voorzover bij of krachtens dit besluit niet anders is bepaald: een afzonderlijk verstrekt doorreisvisum als bedoeld onder a.

Artikel 1.3
  1. Onze Minister kan van zijn bevoegdheden mandaat verlenen aan de korpschef en de Commandant van de Koninklijke marechaussee. 2. De korpschef en de Commandant van de Koninklijke marechaussee kunnen ondermandaat verlenen aan de onder hen ressorterende ambtenaren voorzover dat in overeenstemming is met de taak en functie van de desbetreffende ambtenaar.

HOOFDSTUK 2 VISA ALS INSTRUMENTEN VAN HET TOELATINGSBELEID

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 2.1

Bij een besluit betreffende de machtiging tot voorlopig verblijf is het belang van de internationale betrekkingen in ieder geval betrokken, indien de aanvraag tot het verlenen van de machtiging tot voorlopig verblijf is ingediend door of ten behoeve van een persoon: a. aan wie krachtens verdrag of bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie reisbeperkingen zijn opgelegd; b. die op een signaleringslijst van een van de landen of van de staten die Partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte staat ter fine van weigering van de toegang; c. ter deelname aan in Nederland te voeren vredesbesprekingen; d. die behoort tot de hoge bestuursfunctionarissen van een vreemde mogendheid; e. met het oog op het functioneren van een in Nederland zetelende internationale instantie.

Artikel 2.2

De hoofden van de vertegenwoordigingen verstrekken periodiek ten minste de volgende gegevens aan Onze Minister:a. de wijze van behandeling van aanvragen omtrent een machtiging tot voorlopig verblijf; b. het aantal aanvragen, bedoeld onder a, alsmede de naar aanleiding daarvan genomen besluiten en de verblijfsdoelen waarop de aanvragen betrekking hebben; c. het aantal en soort klachten betreffende de afdoening van de aanvragen, bedoeld onder a, alsmede de wijze van afdoening van de klachten; d. de gerealiseerde behandeltermijnen en de werkvoorraden.

§ 2 Procedurele bepalingen Artículos 2.3 a 2.7
Artikel 2.3
  1. De aanvraag, bedoeld in artikel 2d van de Wet, wordt gedaan door het indienen van een formulier, waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld. 2. De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een terugkeervisum, bedoeld in artikel 2d van de Wet, wordt in persoon ingediend bij Onze Minister.

Artikel 2.4

Indien de vreemdeling, hangende de besluitvorming op een eerdere aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf als bedoeld in artikel 2d van de Wet, wijziging van het gevraagde verblijfsdoel wenst, dient hij een nieuwe aanvraag in.

Artikel 2.5
  1. De vreemdeling legt bij de in persoon ingediende aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf, bedoeld in artikel 2f, eerste lid, onder a, van de Wet, in ieder geval over een geldig document voor grensoverschrijding, alsmede, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening of wijziging. 2. Bij de door een referent ingediende aanvraag, bedoeld in artikel 2f, eerste lid, onder b, van de Wet, legt de referent afschriften over van de in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden en legt hij op verzoek van Onze Minister de originelen over. 3. In afwijking van het eerste lid legt de vreemdeling die niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, voor zover redelijkerwijs mogelijk, gegevens en bescheiden over waarmee naar het oordeel van Onze Minister wordt aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. In dat geval legt hij tevens aanvullende gegevens of bescheiden over omtrent zijn identiteit en nationaliteit.

Artikel 2.6

De aanvraag, bedoeld in artikel 2d van de Wet, wordt getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Wet anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is.

Artikel 2.7

Een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT