Beschikking van de Minister van Veiligheid en Justitie van 21 december 2010 tot plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Wet inkomstenbelasting BES, zoals gewijzigd bij de Invoeringswet fiscaal stelsel BES

Beschikking van de Minister van Veiligheid en Justitie van 21 december 2010 tot plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Wet inkomstenbelasting BES, zoals gewijzigd bij de Invoeringswet fiscaal stelsel BES

De Minister van Veiligheid en Justitie,Gelet op artikel 24, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;Besluit:

de tekst van de Wet inkomstenbelasting BES, zoals gewijzigd bij de Invoeringswet fiscaal stelsel BES in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking. ’s-Gravenhage, 21 december 2010De Minister van Veiligheid en Justitie,I. W. Opstelten

Uitgegeven de achtentwintigste december 2010 De Minister van Veiligheid en Justitie,I. W. Opstelten

WET INKOMSTENBELASTING BES

Artikel A

De hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES zijn van overeenkomstige toepassing op deze wet en de daarop berustende bepalingen.

HOOFDSTUK I Belastingplichtigen

Artikel 1
  1. Onder de naam van «inkomstenbelasting» wordt een belasting geheven, waaraan onderworpen zijn, zij, die op de BES eilanden wonen (binnenlandse belastingplichtigen). 2. In afwijking in zoverre van artikel 1.5 van de Belastingwet BES geldt dat: a. zij, die de BES eilanden tijdelijk verlaten, geacht worden nog op de BES eilanden te wonen, indien hun afwezigheid korter dan één jaar duurt; b. zij, die de BES eilanden metterwoon verlaten, maar binnen één jaar zich aldaar weder metterwoon vestigen, geacht worden de BES eilanden tijdelijk te hebben verlaten, tenzij blijkt, dat zij tijdens hun afwezigheid op het grondgebied van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Nederland of van een vreemde staat hebben gewoond; c. zij, die tijdelijk op de BES eilanden verblijven en hetzij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Nederland wonen, hetzij aldaar geacht worden te wonen volgens de daar geldende wetgeving inzake de belasting naar het inkomen, als niet op de BES eilanden wonend worden beschouwd indien hun verblijf niet langer dan een jaar duurt. 3. Aan de inkomstenbelasting zijn mede onderworpen de niet op de BES eilanden wonende personen, die binnenlandse bronnen van inkomen hebben als bedoeld in artikel 17 (buitenlandse belastingplichtigen).

Artikel 2

De volgende verrichtingen van niet op de BES eilanden wonende personen worden, ook voor zover zij plaatsvinden op de BES eilanden, niet aangemerkt als uitoefening van een bedrijf of beroep op de BES eilanden: a. het vervoer te water of door de lucht van personen en goederen tussen Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Nederland en het buitenland enerzijds en plaatsen op de BES eilanden anderzijds; b. de werkzaamheden van personeel op vervoermiddelen, die het verkeer met Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Nederland en het buitenland onderhouden.

HOOFDSTUK II Op de BES eilanden wonende belastingplichtigen

Artikel 3
  1. De op de BES eilanden wonende personen zijn belastingplichtig naar hun belastbaar inkomen. 2. Belastbaar inkomen is het in een belastingjaar genoten zuiver inkomen verminderd met de op grond van artikel 15 te verrekenen verliezen. 3. Zuiver inkomen is het inkomen verminderd met de persoonlijke lasten en de buitengewone lasten. 4. Onder inkomen wordt verstaan het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige zuiver geniet als opbrengst van: a. roerend kapitaal; b. onderneming en arbeid; c. rechten op periodieke uitkeringen.

Artikel 4

Voor de toepassing van deze wet wordt onder eigen woning verstaan een woning:a. waarvan de belastingplichtige eigenaar is; b. waarvan de belastingplichtige de grond in erfpacht of huur heeft; c. die de belastingplichtige in vruchtgebruik heeft, dat verkregen is krachtens het erfrecht.

Artikel 5
  1. Als opbrengst van roerend kapitaal worden beschouwd de vruchten van kapitaal, dat niet in onroerende zaken of de rechten waaraan deze zijn onderworpen of in een eigen bedrijf of beroep is belegd, zoals: a. rente van inschrijvingen op de grootboeken der Nederlandse of andere schuld; b. dividenden en rente van aandeelbewijzen, daaronder begrepen hetgeen wordt uitgedeeld door een stichting of doelvermogen; c. obligatiën of andere effecten; d. uitkeringen op geldschieting en commandite; e. rente van andere schuldvorderingen, uit welken hoofde ook, onverschillig of van de schuld een bewijs is afgegeven en of de betaling door hypotheek of op andere wijze is verzekerd; f. rente, begrepen in de aflossing van schuldvorderingen; g. altijddurende rente; h. liquidatieuitkeringen van vennootschappen, welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, voor zover zij het gestorte kapitaal te boven gaan. 2. Aandeelbewijzen en obligatiën, die aan aandeelhouders anders dan tegen storting van de volle nominale waarde worden uitgereikt, worden als dividenden beschouwd tot het bedrag, ten aanzien waarvan niet blijkt, dat storting heeft plaats gevonden of zal plaats vinden. Bijschrijving op aandeelbewijzen wordt met uitreiking van zodanige bewijzen gelijkgesteld. 3. Gehele of gedeeltelijke teruggave van hetgeen op aandelen is gestort wordt als dividenduitkering aangemerkt, indien en voor zover deze teruggave kan geschieden uit de zuivere winst, tenzij tevoren het maatschappelijk kapitaal van het lichaam dat de teruggave doet, door wijziging in de akte van oprichting, dienovereenkomstig is verminderd.

[vervallen]

Artikel 6
  1. De opbrengst van onderneming en arbeid omvat de niet onder artikel 5 vallende voordelen, die als winst, honorarium, traktement, salaris, loon, vrije woning, vrije kost en inwoning, aandeel in winst of overwinst, tantième, gratificatie, vacatie- of presentiegeld of onder welke naam of vorm ook worden verkregen uit bedrijf of beroep (ambt, waardigheid, bediening en bestaande of vroegere dienstbetrekking door belastingplichtige zelf of door een ander vervuld daaronder begrepen) en uit handelingen, werkzaamheden en diensten van elke aard. 2. Onder die voordelen worden mede begrepen: a. het eigen gebruik van in het bedrijf voortgebrachte of verkregen vruchten in de ruimste zin of van waren die in het bedrijf worden vervaardigd, bewerkt of ten verkoop ingeslagen; b. voordelen die verkregen worden uit vervreemding van in eigen bedrijf of beroep gebezigde goederen, die niet voor vervreemding bestemd waren, en in het algemeen elk met zodanige zaken verkregen voordeel; c. verschillen tussen de verkoopwaarde of, indien deze niet is te bepalen, de geldswaarde en de fiscale boekwaarde van uit een bedrijfs- of beroepsvermogen naar het privé-vermogen van de belastingplichtige overgaande vermogens- bestanddelen; d. voordelen, behaald met of bij het overdragen of liquideren van een bedrijf of beroep, of een gedeelte daarvan; e. verschillen tussen de verkoopwaarde of, indien deze niet is te bepalen, de geldswaarde en de fiscale boekwaarde van tot het bedrijfs- of beroepsvermogen behorende goederen welke blijken bij overlijden van een belastingplichtige, met dien verstande dat deze geacht worden te behoren tot het inkomen van het laatste in artikel 12 bedoelde jaar of tijdvak; f. stortingen van de werkgever ten name van de werknemer in een spaar- of voorzieningsfonds benevens de op het tegoed bijgeschreven rente; g. de uitkeringen ontvangen bij uittreding uit een pensioenfonds of bij afkoop of beëindiging van pensioenaanspraken, voor zover de aanspraken worden ontleend aan onder het zesde lid van artikel 9 of onder het eerste lid van artikel 16, letter e, vallende bijdragen of premiën; h. de uitkeringen van ongevallengelden en ziekengelden ingevolge de Wet ongevallenverzekering BES en de Wet ziekteverzekering BES. 3. De in het vorige lid onder b, c, d en e bedoelde voordelen worden gesteld op het verschil tussen de verkoopwaarde of, indien deze niet is te bepalen, de geldswaarde van de overgaande bestanddelen en de laatste fiscale boekwaarde daarvan. 4. Onder «loon» en «dienstbetrekking» wordt in deze wet verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 6 onderscheidenlijk artikel 3 van de Wet loonbelasting BES. 5. Bij het bepalen van de winst uit onderneming worden de aan het houden van een personenauto verbonden kosten geacht tot een bedrag van ten minste 15% van de nieuwwaarde, met inbegrip van de algemene bestedingsbelasting en de invoerrechten, van die auto niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming, tenzij de ondernemer aantoont dat die auto niet voor privé doeleinden, waaronder woon-werkverkeer, wordt gebruikt. 6. Ingeval aan een belastingplichtige in verband met het verrichten van arbeid een personenauto ter beschikking is gesteld, wordt tot de inkomsten uit arbeid gerekend ten minste het bedrag waarmee 15% van de nieuwwaarde, met inbegrip van de algemene bestedingsbelasting en de invoerrechten, van die auto de vergoeding welke de belastingplichtige ter zake van het gebruik, anders dan ten behoeve van het verrichten van arbeid, verschuldigd is, te boven gaat, tenzij de belastingplichtige aantoont dat die auto niet voor privé doeleinden, waaronder woon-werkverkeer, wordt gebruikt. 7. Als personenauto in de zin van dit artikel wordt mede beschouwd een automobiel bestemd voor zowel personen- als goederenvervoer. 8. Voor de toepassing van dit artikel wordt met betrekking tot personenauto’s die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet in het kentekenregister zijn geregistreerd onder algemene bestedingsbelasting mede verstaan: omzetbelasting en invoerheffingen.

Artikel 7
  1. De opbrengst van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT