Wet van 7 december 2006, houdende regels inzake de inrichting van het landelijke gebied (Wet inrichting landelijk gebied)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 2006

666

Wet van 7 december 2006, houdende regels inzake de inrichting van het landelijke gebied (Wet inrichting landelijk gebied)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen over de verdeling van bevoegdheden tussen Rijk en provincies bij de vaststelling, financiering en uitvoering van het gebiedsgerichte beleid en dat om in het kader van dat beleid te komen tot een doelmatiger toepassing van het instrument van de landinrichting de bepalingen van de Landinrichtingswet zodanig ingrijpend moeten worden herzien dat het wenselijk is hiervoor een geheel nieuwe wettelijke regeling vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artículos 1 y 2
Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; b. gebiedsgericht beleid: beleid, gericht op de verbetering van de kwaliteit van het landelijke gebied, in elk geval ten aanzien van natuur, recreatie, landschap, landbouw, sociaal-economische vitaliteit, milieu en water, voor zover het betreft inrichting, gebruik en beheer van daarvoor specifiek in aanmerking komende delen van het landelijke gebied, met inbegrip van de reconstructie van de concentratiegebieden, bedoeld in artikel 4 van de Reconstructiewet concentratiegebieden; c. investeringsbudget: bijdrage ten laste van de rijksbegroting aan een provincie ter tegemoetkoming in de kosten van de uitvoering van een bestuursovereenkomst als bedoeld in artikel 7; d. investeringstijdvak: tijdvak van zeven kalenderjaren, waarvoor een investeringsbudget wordt verstrekt; e. Groenfonds: Stichting Groenfonds, gevestigd te 's-Gravenhage; f. herverkaveling: samenvoeging, verkaveling en verdeling van onroerende zaken met toepassing van hoofdstuk 8, titel 3; g. blok: geheel van in een herverkaveling begrepen onroerende zaken;

Staatsblad 2006 666 1

h. eigenaar: degene die eigenaar is van een tot het blok behorende onroerende zaak en degene aan wie een recht van opstal, erfpacht, beklemming, vruchtgebruik, gebruik of bewoning toebehoort waaraan een in het blok begrepen onroerende zaak is onderworpen; i. rechthebbende: 1°. eigenaar en degene aan wie een niet onder de omschrijving van eigenaar benoemd beperkt recht toebehoort waaraan een tot het blok behorende onroerende zaak is onderworpen,

  1. de huurder van zulk een zaak, of 3°. degene aan wie met betrekking tot zulk een zaak een recht als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek toebehoort; j. openbare registers: openbare registers als bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek; k. Dienst landelijk gebied: Dienst landelijk gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; l. landinrichting: maatregelen en voorzieningen gericht op de inrichting van het landelijke gebied met gebruikmaking van de bevoegdheden en instrumenten, bedoeld in de hoofdstukken 4 tot en met 9; m. gebiedscommissie: een commissie ingesteld krachtens artikel 82 van de Provinciewet om te adviseren over de uitvoering van het gebiedsgericht beleid. 2. Voor zover niet anders bepaald, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder: a. provincie: provincie waarin het in te richten gebied geheel of grotendeels is gelegen; b. gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie waarin het in te richten gebied geheel of grotendeels is gelegen.

Artikel 2

1. Gedeputeerde staten van de onderscheiden provincies dragen zorg voor de realisatie van het gebiedsgerichte beleid. 2. Onze Minister en Onze Ministers wie het mede aangaat dragen zorg voor de bevordering en de ondersteuning van de realisatie van het gebiedsgerichte beleid. Onze Minister en Onze Ministers wie het mede aangaat doen dit onder meer door de verstrekking van een investerings-budget en door de inzet van capaciteit van de Dienst landelijk gebied en in voorkomend geval van andere diensten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. 3. Gedeputeerde staten kunnen de op grond van de hoofdstukken 4 tot en met 8 van deze wet aan hen toekomende bevoegdheden delegeren aan een bestuurscommissie als bedoeld in artikel 81, eerste lid, van de Provinciewet of aan een ander orgaan. 4. Gedeputeerde staten maken voor de uitvoering van het gebiedsgerichte beleid gebruik van de Dienst landelijk gebied en in voorkomend geval van andere diensten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor zover door Onze Minister capaciteit van deze diensten ten behoeve van de realisatie van het gebiedsgerichte beleid wordt ingezet ingevolge de bestuursovereenkomst, bedoeld in artikel 7, eerste lid.

HOOFDSTUK 2 PROGRAMMERING VAN HET GEBIEDSGERICHTE BELEID Artículos 3 y 4
Artikel 3

1. Onze Minister en Onze Ministers wie het mede aangaat stellen met inachtneming van het rijksbeleid als vervat in plannen als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dan wel in beleidsnota's

Staatsblad 2006 666 2

die in de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn behandeld, een rijksmeerjarenprogramma met betrekking tot het gebiedsgerichte beleid vast. 2. Het rijksmeerjarenprogramma heeft betrekking op een tijdvak van zeven kalenderjaren. Het eerste tijdvak waarvoor een rijksmeerjarenprogramma wordt vastgesteld vangt aan op 1 januari 2007. 3. Het rijksmeerjarenprogramma bevat in ieder geval: a. de te bereiken doelen van het gebiedsgerichte beleid voor het tijdvak waarop het betrekking heeft, in concrete, meetbare termen; b. een indicatie van de te bereiken doelen voor de daaropvolgende tijdvakken. 4. Bij de voorbereiding van het rijksmeerjarenprogramma betrekken Onze Minister en Onze Ministers wie het mede aangaat gedeputeerde staten van de onderscheiden provincies en besturen van gemeenten en waterschappen of organisaties van gemeenten en waterschappen.

Artikel 4

1. Provinciale staten stellen voor hun provincie een provinciaal meerjarenprogramma voor het gebiedsgerichte beleid vast met inachtneming van het streekplan, bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en het provinciale beleid met betrekking tot de ontwikkeling van het landelijk gebied. 2. Het provinciale meerjarenprogramma heeft betrekking op een tijdvak van zeven kalenderjaren. Het eerste tijdvak waarvoor een meerjarenprogramma wordt vastgesteld vangt aan op 1 januari 2007. 3. Het provinciale meerjarenprogramma bevat in ieder geval: a. de bijdrage die de provincie kan leveren aan het bereiken van de doelen van het gebiedsgerichte beleid van het Rijk in concrete, meetbare termen, voor het tijdvak waarop het meerjarenprogramma betrekking heeft, alsmede een indicatie van zodanige bijdragen voor daaropvolgende tijdvakken; b. een zo nauwkeurig mogelijke raming van de kosten van de uitvoering, van de voor het meerjarenprogramma benodigde middelen van het Rijk en, voor zover van toepassing, van de voor de uitvoering van het meerjarenprogramma beschikbare provinciale middelen, van door de Europese Unie of gemeenten of waterschappen ter beschikking gestelde middelen, alsmede van door private partijen ter beschikking gestelde middelen; en c. de wijze waarop de voortgang van de uitvoering wordt bewaakt en geëvalueerd. 4. Provinciale staten kunnen de bevoegdheid tot het vaststellen van het provinciale meerjarenprogramma overdragen aan gedeputeerde staten. 5. Bij de voorbereiding van het provinciale meerjarenprogramma betrekken provinciale staten, of, in het geval bedoeld in het vierde lid, gedeputeerde staten de besturen van de gemeenten en waterschappen die het aangaat.

HOOFDSTUK 3 INVESTERINGSBUDGET LANDELIJK GEBIED Artículos 5 a 15
Artikel 5

Uiterlijk op 15 februari van het jaar dat voorafgaat aan een investeringstijdvak geven Onze Minister en Onze Ministers wie het mede aangaat aan gedeputeerde staten van elke provincie een indicatie van de hoogte van het voor het komende investeringstijdvak voor die provincie beschikbare investeringsbudget en van de verdeling daarvan over de onderscheiden hoofdstukken en artikelen van de rijksbegroting, ten laste waarvan het investeringsbudget wordt toegekend. Daarbij geven Onze Minister en

Staatsblad 2006 666 3

Onze Ministers wie het mede aangaat ook de in dat tijdvak te bereiken doelen weer, gebaseerd op het rijksmeerjarenprogramma, bedoeld in artikel 3, en waar mogelijk en gewenst gespecificeerd per provincie. De indicatie, bedoeld in de eerste volzin, wordt mede vastgesteld aan de hand van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT