Wet van 18 juni 1998 tot wijziging van de Algemene nabestaandenwet in verband met gebleken onbillijkheden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1998

377

Wet van 18 juni 1998 tot wijziging van de Algemene nabestaandenwet in verband met gebleken onbillijkheden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, met het oog op het voorkomen van onbillijkheden en teneinde enige correcties aan te brengen in de Algemene nabestaandenwet, de Algemene nabestaandenwet en de Wet financiering volksverzekeringen te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WIJZIGING ALGEMENE NABESTAANDENWET

De Algemene nabestaandenwet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1

wordt als volgt gewijzigd:

  1. Onderdeel f komt te luiden: f. halfwees: een ongehuwd kind, van wie de vader of de moeder is overleden en van wie die vader of moeder op de dag van overlijden:

    1. verzekerd was op grond van deze wet en dat als gevolg van dat overlijden nog een overlevende ouder heeft; of

    2. verzekerd was op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet, zoals die wet luidde op de dag voor inwerkingtreding van deze wet, en dat als gevolg van dat overlijden nog een overlevende ouder heeft die het kind al geruime tijd voor het overlijden niet heeft verzorgd en opgevoed noch op substantiële wijze heeft bijgedragen in de kosten van diens levensonderhoud en dit ook na het overlijden niet doet en naar verwachting niet zal doen;

  2. Na onderdeel j, worden, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het einde van dat onderdeel j, twee nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende: k. hulpbehoevende: de persoon die vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend

    Staatsblad 1998 377 1

    niet in staat is een eigen huishouding te voeren daar hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen; l. gezamenlijke huishouding ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende:

    1. de gezamenlijke huishouding van een nabestaande met een hulpbehoevende, indien de nabestaande of de overleden verzekerde een huishouding is gaan voeren met het doel de hulpbehoevende te gaan verzorgen; of

    2. de gezamenlijke huishouding van een nabestaande die hulpbehoevende is met een ander, indien de nabestaande een huishouding is gaan voeren met het doel door die ander te worden verzorgd.

    B

    Aan artikel 3 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: 7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd of voormalig pleegkind van de nabestaande of een meerderjarig eigen, aangehuwd of voormalig pleegkind van de overleden verzekerde of van de persoon die met de nabestaande een gezamenlijke huishouding voert.

    C

    Aan artikel 14 worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende: 4. Voor de nabestaande die geen recht heeft op een nabestaandenuitkering op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel d, gaat het recht op een nabestaandenuitkering in op de eerste dag van de maand dat hij, uiterlijk binnen zes maanden na het overlijden van de verzekerde, deze gezamenlijke huishouding niet meer voert. 5. De Bank kan, in afwijking van het vierde lid, een langere termijn vaststellen indien de toepassing wat de termijn van zes maanden betreft, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

    D

Artikel 15

wordt als volgt gewijzigd:

Aan het eerste lid, worden, onder vervanging van de puntkomma door een punt aan het einde van onderdeel c, twee nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende: d. die een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een gezamenlijke huishouding ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende; e. die al recht op een nabestaandenuitkering op grond van deze wet heeft en die nadien wederom nabestaande is geworden als gevolg van het overlijden van de hulpbehoevende met wie hij een gezamenlijke huishouding voerde ten behoeve van de verzorging van die hulpbehoevende.

E

Artikel 16

wordt als volgt gewijzigd:

  1. In artikel 16, eerste lid, onderdeel b, wordt na de zinsnede «dan wel een gezamenlijke huishouding gaat voeren» toegevoegd: anders dan ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende.

  2. Aan het artikel worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende: 3. Voor de nabestaande wiens uitkering op grond van het eerste lid, onderdeel b, wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding is

Staatsblad 1998 377 2

geëindigd herleeft het recht op een nabestaandenuitkering met ingang van de eerste dag van de maand dat hij, uiterlijk binnen zes maanden...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT