Ontgrondingenwet

Abbreviated LabelOg
Subject MatterBWBR0002505
CourtInfrastructuur en Milieu

Geldend van 01-07-2016 t/m heden

Wet van 27 oktober 1965, houdende regelen omtrent de ontgrondingen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is wettelijke regelen te stellen teneinde een doelmatige afweging van de verschillende bij ontgrondingen betrokken belangen te verzekeren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b. planologisch medewerking verlenen: het nemen van een of meer besluiten krachtens de Wet ruimtelijke ordening door de raad onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van een gemeente of het bestuur van een provincie waarin die gemeente is gelegen, waardoor een ontgronding kan plaatsvinden zonder strijd met het bepaalde bij of krachtens die wet;

  • c. zomerbed:

    • 1°. oppervlakte tussen de denkbeeldige lijnen ter weerszijden van de stroomgeul bij gewoon hoog zomerwater of gewone vloed, die de as van de rivier volgen en de worteleinden van de kribben in de rivier met elkaar verbinden;

    • 2°. voor zover geen kribben in de rivier aanwezig zijn: de oppervlakte tussen de oeverlijnen van de stroomgeul bij gewoon hoog zomerwater of gewone vloed, waarbij de oeverlijnen in een denkbeeldige lijn worden doorgetrokken op plaatsen waar water in de uiterwaard in open verbinding staat met de stroomgeul;

    • 3°. nevengeulen in beheer bij het Rijk;

    • 4°. bij het Rijk in beheer zijnde havens die in open verbinding staan met de stroomgeul.

Artikel 2

Een ontgronding wordt geacht in de zee plaats te hebben, indien zij plaats heeft daar, waar de bodem bij gewone vloed of gewoon zomerpeil door het water van de zee wordt bedekt.

Artikel 3
  • 1 Het is verboden, behoudens het bepaalde in de artikelen 12 en 31, zonder vergunning te ontgronden dan wel als eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker, opstalhouder, beklemde meier of gebruiker van enige onroerende zaak toe te laten, dat aldaar zonder vergunning ontgronding plaats heeft.

  • 2 Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde voorschriften kunnen in ieder geval inhouden:

    • a. dat een werkplan wordt overgelegd, volgens hetwelk de ontgronding zal geschieden, en dat het toestemming behoeft van een bij het voorschrift aangewezen bestuursorgaan;

    • b. dat de onroerende zaken waarvoor een vergunning tot ontgronding wordt verleend, geheel of bij gedeelten in een bij het voorschrift omschreven toestand dienen te worden gebracht;

    • c. dat in plaats van de onder b bedoelde verplichting een bepaald bedrag ineens of bij gedeelten moet worden betaald;

    • d. dat de kosten van het beheer van de onroerende zaken die zijn ontgrond geheel of gedeeltelijk moeten worden betaald;

    • e. dat de kosten in verband met de aanpassingsinrichting van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken, alsmede van het beheer van de aangepaste omgeving, voor zover zij het gevolg zijn van de ontgronding, geheel of gedeeltelijk moeten worden betaald;

    • f. dat financiële zekerheid moet worden gesteld voor het nakomen van krachtens de vergunning geldende verplichtingen;

    • g. dat moet worden voldaan aan door een bij het voorschrift aangewezen bestuursorgaan gestelde nadere eisen;

    • h. dat de vergunninghouder verplicht is technische maatregelen te treffen waardoor archeologische vondsten als bedoeld in de Erfgoedwet in de bodem kunnen worden behouden;

    • i. dat de vergunninghouder verplicht is een opgraving als bedoeld in de Erfgoedwet te verrichten;

    • j. dat de vergunninghouder verplicht is de ontgronding te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het vergunningverlenende bestuursorgaan te stellen kwalificaties.

  • 4 Een financiële zekerheid als bedoeld in het derde lid, onder f, kan niet worden gevorderd van publiekrechtelijke lichamen. Op de toestemming, bedoeld in het derde lid, onder a, zijn de artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Aan de vergunning kunnen ook voorschriften worden verbonden, inhoudende dat op een daarbij omschreven wijze moet worden aangegeven of aan andere vergunningvoorschriften wordt voldaan en dat de daarbij verkregen gegevens ter beschikking moeten worden gesteld van het bevoegd gezag.

  • 6 Weigering, intrekking of wijziging van een vergunning kan geschieden op grond van strijd met de in het tweede lid bedoelde belangen.

Artikel 3a

Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een vergunning als bedoeld in artikel 3.

Artikel 4

Deze wet is niet van toepassing op:

  • a. het – in geval van watersnood of dringend of dreigend gevaar voor doorbraak van dijken of voor overstroming – nemen van specie van gronden, welke ogenblikkelijk in bezit zijn genomen;

  • b. de uitvoering van een inrichtingsplan als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied, met uitzondering van de ontgrondingen, welke geschieden ter verkrijging van het voor de werken nodige bodemmateriaal;

  • c. de toepassing van artikel 30 of 31 van de Wet bodembescherming;

  • d. de toepassing van artikel 13 van de Wet bodembescherming, de uitvoering van een saneringsplan als bedoeld in artikel 39 van Wet bodembescherming of een sanering als bedoeld in artikel 39b van die wet, mits de ontgronding niet verder gaat dan noodzakelijk is voor de technische realisering van een werk ter plaatse van de ontgronding;

  • e. de uitvoering van een beheerplan als bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet, voor zover daarin maatregelen of voorzieningen zijn opgenomen in verband met een verontreiniging of aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam die een belemmering vormt voor het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit, met uitzondering van ontgrondingen, welke geschieden ter verkrijging van het voor die maatregelen of voorzieningen nodige bodemmateriaal;

  • f. de uitvoering van maatregelen als bedoeld in artikel 5.15, eerste lid, van de Waterwet, met uitzondering van ontgrondingen, welke geschieden ter verkrijging van het voor die maatregelen nodige bodemmateriaal.

Artikel 4a

Deze wet is mede van toepassing op ontgrondingen op het continentaal plat, bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet.

Artikel 4b

De Staat is eigenaar van de op of onmiddellijk onder de oppervlakte van het continentaal plat aanwezige vaste stoffen, met inbegrip van de delfstoffen, bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet, voorzover die delfstoffen op een diepte van minder dan 100 meter beneden de oppervlakte van het continentaal plat aanwezig zijn.

Artikel 5
  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden omtrent ontgrondingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, moet geschieden en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag.

  • 2 Bij provinciale verordening worden omtrent ontgrondingen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, moet geschieden en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag.

Artikel 6

Bij de maatregel, bedoeld in artikel 5, eerste lid, kan worden bepaald dat overeenkomstig bij de maatregel te stellen regels een recht wordt geheven ter zake van de behandeling van de aanvraag om een vergunning of wijziging van een vergunning. Het tarief wordt zodanig vastgesteld dat de geraamde opbrengst van het recht de geraamde uitgaven niet te boven gaat.

Artikel 7
  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het verbod van artikel 3, eerste lid, niet geldt voor daarbij aan te duiden categorieën van ontgrondingen van beperkte betekenis voor de fysieke omgeving. Voor die categorieën kunnen bij of krachtens die maatregel regels worden gesteld.

  • 2 Bij provinciale verordening kan voor daarbij aan te duiden categorieën van ontgrondingen, wegens haar bijzondere aard of met het oog op bijzondere gewestelijke omstandigheden, worden bepaald dat het verbod van artikel 3, eerste lid, niet geldt. Voor die categorieën kunnen bij die verordening regels worden gesteld.

  • 3 Een regeling als bedoeld in het eerste of tweede lid kan voorts inhouden dat met betrekking tot ontgrondingen ten aanzien waarvan met toepassing van het eerste of tweede lid is bepaald dat het vergunningvereiste niet geldt, de verplichting geldt tot het melden van het voornemen te ontgronden aan een daarbij aangewezen bestuursorgaan. Bij toepassing van de eerste volzin worden voorts aangegeven het tijdstip, voorafgaand aan het ontgronden, waarop de melding uiterlijk moet zijn gedaan, alsmede de gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt.

Artikel 7a

[Vervallen per 01-02-2008]

Artikel 7b

[Vervallen per 01-01-2009]

Artikel 7c

[Vervallen per 01-02-2008]

Artikel 7d

[Vervallen per 01-02-2008]

Artikel 7e

[Vervallen per 01-02-2008]

Artikel 7f

[Vervallen per 01-02-2008]

...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT