Beschikking van de Minister van Justitie van 6 juli 1998, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van het Arbeidstijdenbesluit, zoals deze luidt met ingang van 1 april 1998

Beschikking van de Minister van Justitie van 6 juli 1998, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van het Arbeidstijdenbesluit, zoals deze luidt met ingang van 1 april 1998

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel II van het Besluit van 13 oktober 1997, Stb. 487;Besluit:

De tekst van het Arbeidstijdenbesluit, zoals deze luidt met ingang van 1 april 1998, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking. 's-Gravenhage, 6 juli 1998 Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de veertiende juli 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

TEKST VAN HET ARBEIDSTIJDENBESLUIT, ZOALS DEZE LUIDT MET INGANG VAN 1 APRIL 1998

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Begrip alternatieve sanctie

Artikel 1

1.

In dit besluit wordt verstaan onder alternatieve sanctie:

  1. een project ter uitvoering van de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht;

  2. de deelneming aan een project als bedoeld in artikel 77e van het Wetboek van Strafrecht;

  3. de vervulling van de voorwaarde, bedoeld in artikel 77f, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafrecht;

  4. de uitvoering van de alternatieve sanctie, bedoeld in artikel 77h, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Overige begrippen

Artikel 1

2.

In dit besluit wordt verstaan onder:

  1. wet: de Arbeidstijdenwet;

  2. consignatie: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 5:11, eerste lid, van de wet;

  3. aanwezigheidsdienst: een aaneengesloten tijdruimte van ten hoogste 24 uren, waarin de werknemer, zonodig naast het verrichten van de bedongen arbeid, consignatie wordt opgelegd waarbij in afwijking van artikel 5:11 van de wet die werknemer verplicht is op de arbeidsplaats aanwezig te zijn om op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten;

  4. bereikbaarheidsdienst: een aaneengesloten tijdruimte van ten hoogste 24 uren, waarin de werknemer, zonodig naast het verrichten van de bedongen arbeid, consignatie wordt opgelegd waarbij in afwijking van artikel 5:11 van de wet die werknemer verplicht is om op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten;.

  5. piket: een periode waarin de werknemer, zonodig naast het verrichten van de bedongen arbeid, consignatie wordt opgelegd waarbij in afwijking van artikel 5:11 van de wet die werknemer verplicht is om in verband met zijn bereikbaarheid op de arbeidsplaats aanwezig te zijn;

  6. jeugdhulpverlening: residentiële en semi-residentiële hulpverlening als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wet op de jeugdhulpverlening, voor zover daarin personen plegen te worden verzorgd uit andere hoofde dan wegens hun lichamelijke of geestelijke gesteldheid;

  7. landbouwarbeid: alle arbeid die direct verband houdt met het ten behoeve van consumptie- en gebruiksartikelen verbouwen van gewassen en houden van dieren;

  8. mijnbouwinstallatie: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Mijnreglement 1964 en in artikel 1, eerste lid, van het Mijnreglement continentaal plat;

  9. verpleging en verzorging: de verpleging, de verzorging, de begeleiding, de medische behandeling of het medisch onderzoek van personen in verband met hun lichamelijke of geestelijke gesteldheid dan wel hun gevorderde leeftijd.

Gelijkstelling rusttijd

Artikel 1

3.

  1. Dit artikel strekt tot aanvulling van artikel 5:11 van de wet. 2. Voor de toepassing van dit besluit geldt de tijd tijdens een aanwezigheidsdienst of piket waarop de arbeid van de werknemer zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de arbeidsplaats, als rusttijd.

HOOFDSTUK 2 TOEPASSINGSGEBIED VAN DE WET

§ 2.1 Gedeeltelijke uitsluiting van de toepasselijkheid van de wet

Alternatieve sanctie

Artikel 2.1

1.

Artikel 5

15 van de wet is niet van toepassing op arbeid verricht in het kader van een alternatieve sanctie.

Geestelijk ambt

Artikel 2.1

2.

Artikel 5

4 van de wet is niet van toepassing op arbeid verricht door de werknemer in verband met het vervullen van een geestelijk ambt alsmede op arbeid verricht door de werknemer die hem in de uitoefening van dat ambt bijstaat.

Gezinshuisouder

Artikel 2.1

3.

De artikelen 4:2 en 4:3 en de hoofdstukken 5 en 6 van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht door een werknemer van 18 jaar of ouder, die uitsluitend werkzaamheden verricht als gezinshuisouder in het kader van de residentiële hulpverlening als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de jeugdhulpverlening of in het kader van de verpleging of verzorging.

Inwonend huishoudelijk personeel

Artikel 2.1

4.

  1. Paragraaf 4.1 en de daarop berustende bepalingen en hoofdstuk 6 van de wet zijn niet van toepassing op arbeid van huishoudelijke aard verricht door de werknemer van 18 jaar of ouder in of ten behoeve van een particuliere huishouding, waarbij die werknemer in die particuliere huishouding inwoont. 2. Onder arbeid, als bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan: arbeid van huishoudelijke aard, verricht in de ruimte die de werkgever gebruikt om geheel of gedeeltelijk door middel van werkzaamheden in zijn levensonderhoud te voorzien.

Leidinggevenden en hoger personeel

Artikel 2.1

5.

  1. De artikelen 4:2 en 4:3 en de hoofdstukken 5 en 6 van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht door de werknemer van 18 jaar of ouder: a. die namens de werkgever uitsluitend of in hoofdzaak leiding geeft aan werknemers die voor die werkgever arbeid verrichten en van wie het jaarlijks in geld vastgesteld loon ten minste tweemaal het bedrag, vastgesteld overeenkomstig artikel 2.1:6, bedraagt; b. die namens de werkgever en in diens plaats een landbouwbedrijf uitoefent en daarin landbouwarbeid verricht en van wie het jaarlijks in geld vastgesteld loon ten minste tweemaal het bedrag, vastgesteld overeenkomstig artikel 2.1:6, bedraagt; c. die de werkgever of de werknemer, bedoeld in de onderdelen a of b, vervangt, gedurende die vervanging, mits het jaarlijks in geld vastgesteld loon van die werknemer ten minste tweemaal het bedrag, vastgesteld overeenkomstig artikel 2.1:6, bedraagt; d. wiens jaarlijks in geld vastgesteld loon ten minste driemaal het bedrag, vastgesteld overeenkomstig artikel 2.1:6, bedraagt. 2. Het eerste lid, onderdelen b tot en met d, is niet van toepassing op arbeid verricht op of vanaf een mijnbouwinstallatie. 3. Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op de werknemer die: a. arbeid pleegt te verrichten in nachtdienst; b. arbeid verricht waaraan of in rechtstreeks verband waarmee ernstige gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van personen zijn verbonden.

Loonbepaling

Artikel 2.1

6.

De hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 2.1:5, eerste lid, bedraagt:

  1. het twaalfvoud van de uitbetalingstermijn van een maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag, dat overeenkomstig artikel 14, eerste en zesde lid van die wet, is vastgesteld op 1 januari van het desbetreffende jaar,

  2. verhoogd met het op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag voorgeschreven percentage vakantiebijslag,

  3. afgerond op het dichtstbijzijnde veelvoud van f 100.–, waarbij het restbedrag van f 50,– wordt afgerond naar boven.

Podiumkunstenaars

Artikel 2.1

7.

De artikelen 4:2 en 4:3 en de hoofdstukken 5 en 6 van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht door de werknemer van 18 jaar of ouder, die uitsluitend of in hoofdzaak als acteur, artiest of musicus in zijn levensonderhoud voorziet.

School- en vakantiekampen

Artikel 2.1

8.

De artikelen 4:2 en 4:3 en de hoofdstukken 5 en 6 van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn op ten hoogste 14 dagen in elke periode van 26 achtereenvolgende weken niet van toepassing op werknemers van 18 jaar of ouder die arbeid verrichten welke bestaat uit het leiden of begeleiden van leerlingen onderscheidenlijk personen tijdens schoolkampen of -reizen onderscheidenlijk vakantiedagen of -kampen, welke in het kader van de onderwijsinstelling, een inrichting ten behoeve van de jeugdhulpverlening of een inrichting voor verpleging of verzorging worden georganiseerd en welke arbeid buiten die instelling onderscheidenlijk inrichting wordt verricht, mits die werknemer na het verrichten van deze arbeid een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 36 uren, welke rusttijd dient in te gaan uiterlijk op de derde dag na terugkeer van de bedoelde schoolkampen of -reizen onderscheidenlijk vakantiedagen of -kampen.

Sport

Artikel 2.1

9.

De artikelen 4:2 en 4:3 en de hoofdstukken 5 en 6 van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht door de werknemer van 18 jaar of ouder, die uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het beoefenen van sport in zijn levensonderhoud voorziet.

Vrijwillige brandweer en politie

Artikel 2.1

10.

  1. De artikelen 5:9, eerste lid, eerste volzin, 5:11, derde lid, onderdeel d, en vierde lid, en 5:15, met uitzondering van het vijfde lid, van de wet zijn niet van toepassing op arbeid verricht door de werknemer van 18 jaar of ouder die zich als vrijwilliger beschikbaar heeft gesteld voor de gemeentelijke brandweer en als zodanig door burgemeester en wethouders is aangesteld en werkzaam is. 2. De artikelen 5:9, eerste lid, eerste volzin, en 5:15, met uitzondering van het vijfde lid, van de wet zijn niet van toepassing op arbeid verricht door de werknemer van 18 jaar of ouder als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993.

Wetenschappelijk onderzoek

Artikel 2.1

11.

De artikelen 4:2 en 4:3 en de hoofdstukken 5 en...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT