Rijkswet houdende regels betreffende de rechtspositie van enige militair-rechterlijke ambtenaren

Abbreviated LabelGeen
CourtVeiligheid en Justitie
Subject MatterArbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht | Militaire ambtenarenrecht

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Rijkswet van 22 januari 1992, houdende regels betreffende de rechtspositie van enige militair-rechterlijke ambtenaren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de inwerkingtreding van de Wet militaire strafrechtspraak wenselijk is een voorziening te treffen met betrekking tot de rechtspositie van enige militair-rechtelijke ambtenaren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1
  • 1 Aan de leden van de gewone rechterlijke macht en de leden van het openbaar ministerie bij de gewone rechterlijke macht in Nederland, in Aruba, in Curaçao, in Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba die op grond van de Wet van 3 april 1968 (Stb. 180), houdende regeling van de bezoldiging van de militair-rechterlijke ambtenaren, een salarisvermeerdering hebben genoten tot het tijdstip waarop die wet buiten werking treedt, wordt met ingang van dat tijdstip per maand een salarisvermeerdering toegekend, gelijk aan de salarisvermeerdering die de betrokkenen op grond van die wet zouden hebben genoten.

  • 2 Indien de bezoldiging van de in het eerste lid bedoelde personen op of na het tijdstip waarop de in dat lid bedoelde wet buiten werking treedt, wordt verhoogd als gevolg van de aanvaarding van een hoger bezoldigde functie binnen de rechterlijke macht, dan wel als gevolg van een salarisvermeerdering als bedoeld in de artikelen 3 en 5 van de Wet op de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren (Stb. 1972, 464), wordt het verschil in bezoldiging verrekend met de salarisvermeerdering die deze personen op grond van het eerste lid ontvangen. Deze verrekening geschiedt aldus, dat de laatstbedoelde salarisvermeerdering vervalt indien het verschil gelijk is aan of groter is dan deze salarisvermeerdering en dat de salarisvermeerdering wordt verminderd met het verschil, indien dit kleiner is dan deze salarisvermeerdering.

Artikel 2

De militair-rechterlijke ambtenaren die op grond van artikel 2 van de Wet van 3 april 1968, houdende regeling van de bezoldiging van de militair-rechterlijke...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT