Besluit van 4 mei 2009, houdende vaststelling van regels met betrekking tot het geven van rijonderricht in het besturen van motorvoertuigen (Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 2009

216

Besluit van 4 mei 2009, houdende vaststelling van regels met betrekking tot het geven van rijonderricht in het besturen van motorvoertuigen (Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 december 2008, nr. CEND/HDJZ-2008/1726 sector AWW;

Gelet op de artikelen 5, 9, eerste lid, onderdelen a en b, en vijfde lid, 10, eerste lid, 12a, derde lid, 12b, derde lid, 12c, tweede lid, 17, tweede lid, 21, eerste en derde lid, 22, eerste lid, en 23, vierde lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 en artikel 3, eerste lid, van het Vacatiegeldenbesluit 1988;

De Raad van State gehoord (advies van 12 februari 2009, nr. W09.08.0588/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 april 2009, nr. CEND/HDJZ-2009/411 sector AWW;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder wet: Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993. HOOFDSTUK II CATEGORIEËN CERTIFICATEN

Artikel 2
  1. Certificaten worden afgegeven voor het geven van rijonderricht voor de volgende categorieën motorrijtuigen: a. motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs A als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie A); b. motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs B als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie B); c. motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs C als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie C);

Staatsblad 2009 216 1

d. motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs D als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie D); e. samenstellen van motorrijtuig en getrokken voertuig, voor het besturen waarvan rijbewijs E in combinatie met rijbewijs B als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie E bij B); f. samenstellen van motorrijtuig en getrokken voertuig, voor het besturen waarvan rijbewijs E in combinatie met rijbewijs C of D als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie E bij C of D). 2. Certificaten afgegeven voor het geven van rijonderricht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie A geven tevens de bevoegdheid tot het geven van rijonderricht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie AM, bromfietsen, en het geven van theoretisch rijonderricht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie AM. 3. Certificaten afgegeven voor het geven van rijonderricht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B geven tevens de bevoegdheid tot het geven van rijonderricht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie AM, brommobielen, en het geven van theoretisch rijonderricht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie AM.

Artikel 3

De in artikel 5, eerste lid, van de wet bedoelde ambtenaren doen aan het instituut ten behoeve van het bijhouden van het register mededeling omtrent onbevoegd in certificaten aangebrachte wijzigingen als bedoeld in de artikelen 14 en 19 van de wet.

HOOFDSTUK III RIJONDERRICHT

Paragraaf 1 Vooropleiding Artikel 4

  1. Bij de aanvraag voor het afleggen van het examen rijinstructeur overlegt de aanvrager een bewijsstuk aan het instituut waaruit blijkt dat deze met goed gevolg: a. een opleiding heeft gevolgd op het niveau van ten minste middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, lager dan wel voorbereidend beroepsonderwijs of individueel beroepsonderwijs, of b. de geschiktheidstest als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de wet heeft afgelegd. 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet ten aanzien van de aanvrager die reeds beschikt over een geldig certificaat voor het geven van rijonderricht. 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrek-king tot: a. de inrichting en de inhoud van de geschiktheidstest, en b. de beoordeling van de competenties van de betrokkene en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

Paragraaf 2 Bekwaamheidseisen Artikel 5

De eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn: 1. Fase 1 Bekwaam in verkeersdeelname: a. de rijinstructeur kan met een motorrijtuig veilig, vlot en milieubewust

Staatsblad 2009 216 2

aan het verkeer deelnemen volgens de rijprocedure; b. de rijinstructeur is zich bewust van de taakprocessen die hij doorloopt tijdens uitvoering van de rijtaken en kan deze processen verwoorden na afloop van de taakuitvoering in verschillende lessituaties; c. de rijinstructeur heeft als tweede bestuurder beheersing over het lesvoertuig. 2. Fase 2 Didactische voorwaarden: a. de rijinstructeur kan een individueel aansluitend lesprogramma voor de leergang en voor het lesplan vaststellen en verantwoorden; b. de rijinstructeur kan de lessen inhoudelijk en didactisch voorbereiden zodanig dat voor de leerlingen een krachtige leeromgeving wordt gerealiseerd; c. de rijinstructeur kan lessituaties zodanig organisatorisch plannen en inrichten dat:

- de lesactiviteiten een vloeiend verloop kennen; - verstoringen kunnen worden voorkomen of opgelost; - de beschikbare les- en leertijd taakgericht wordt besteed; d. de rijinstructeur kan zodanig instructie geven dat de leerling in aansluiting op zijn actuele beheersingsniveau de verschillende deeltaken stapsgewijs steeds zelfstandiger leert uitvoeren; e. de rijinstructeur kan ontwikkelingen in het leerproces van de leerling signaleren en hem ondersteunen en begeleiden in het zelfstandig en met vertrouwen leren aanpakken van de rijtaken, en oplossen van problemen; f. de rijinstructeur kan de ontwikkeling in de rijvaardigheid van de leerling beoordelen door zelf het beoordelingsniveau van de leerling te toetsen of door gebruik te maken van het oordeel van andere rijinstructeurs of -examinatoren.

Artikel 6
  1. Voor de afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de wet voor de categorie B voldoet de aanvrager aan de in artikel 5 genoemde eisen. 2. Voor de afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de wet met betrekking tot motorrijtuigen van de overige rijbewijscategorieën, voldoet de aanvrager aan de in artikel 5, aanhef en onderdeel 1. genoemde eisen. 3. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid voldoet de aanvrager wat de daar bedoelde eisen betreft in het bijzonder aan de eisen voor zover die eisen betrekking hebben op de categorie motorrijtuigen waarvoor afgifte van een certificaat wordt gevraagd.

Paragraaf 3 Stage Artikel 7

De eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet zijn:

Bekwaam handelen als rijinstructeur in authentieke lessituaties: a. de rijinstructeur kan instructie geven, waarbij de leerling in aansluiting op zijn actuele beheersingsniveau de verschillende deeltaken stapsgewijs steeds zelfstandiger leert uitvoeren; b. de rijinstructeur kan ontwikkelingen in het leerproces van de leerling signaleren en hem ondersteunen en begeleiden in het zelfstandig en met vertrouwen leren aanpakken van de rijtaken, en oplossen van problemen; c. de rijinstructeur kan de ontwikkeling in de rijvaardigheid van de leerling beoordelen door zelf het beoordelingsniveau van de leerling te toetsen of door gebruik te maken van het oordeel van andere rijinstructeurs of -examinatoren.

Staatsblad 2009 216 3

d. de rijinstructeur kan reflecteren op zijn handelen als opleider en zodanig evalueren dat de resultaten daarvan aanwijzingen geven voor bijstelling van dat handelen.

Artikel 8
  1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot: a. de inhoud, de duur en de mogelijke verlenging van de stage in verband met bijzondere omstandigheden, en de wijze waarop die wordt doorlopen, b. de beoordeling van de stagiair en de wijze waarop de beoordeling plaatsvindt, en c. de aanwijzing van stagebegeleiders. 2. Het instituut kan, indien de stagiair niet handelt overeenkomstig de in artikel 12a, derde lid, van de wet bedoelde eisen, het deel van de stage dat tot het constateren van dat handelen is gevolgd ongeldig verklaren.

Paragraaf 4 Bijscholing Artikel 9

Degene die bijscholing volgt als bedoeld in artikel 12b van de wet, neemt in de periode dat zijn certificaat als bedoeld in artikel 13, aanhef en onderdeel b, van de wet, geldig is, deel aan zes dagdelen theoretische bijscholing in een van de categorieën waarvoor hij het certificaat heeft. Elk dagdeel theoretische bijscholing is uniek van inhoud.

Artikel 10
  1. Degene die bijscholing volgt als bedoeld in artikel 12b van de wet, neemt in de periode dat zijn certificaat als bedoeld in artikel 13, aanhef en onderdeel b, van de wet, geldig is, twee maal deel aan een dagdeel praktijkbegeleiding. De praktijkbegeleiding wordt telkens door het instituut beoordeeld. 2. Degene wiens tweede dagdeel praktijkbegeleiding niet als voldoende is beoordeeld, volgt in de in het eerste lid bedoelde periode een derde dagdeel praktijkbegeleiding.

Artikel 11

Onverminderd artikel 12b, eerste lid, tweede volzin, van de wet, voldoet de aanvrager voor de afgifte van een certificaat in verband met het verstrijken van de geldigheidsduur van een eerder aan de aanvrager afgegeven certificaat aan de eisen, bedoeld in de artikelen 9 en 10.

Artikel 12

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot: a. de omvang, de inhoud en de verplichtingen van degene die de gecertificeerde cursussen verzorgen, b. de omvang, de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT