Besluit van 31 maart 2014, houdende wijziging van algemene maatregelen van bestuur op het terrein van de scheepvaart in verband met de implementatie van de wijziging van de bijlage bij het STCW-Verdrag en de STCW-Code en van richtlijn 2012/35/EU en enige andere onderwerpen op het terrein van de zeevaartbemanning

Besluit van 31 maart 2014, houdende wijziging van algemene maatregelen van bestuur op het terrein van de scheepvaart in verband met de implementatie van de wijziging van de bijlage bij het STCW-Verdrag en de STCW-Code en van richtlijn 2012/35/EU en enige andere onderwerpen op het terrein van de zeevaartbemanning

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 1 oktober 2013, nr. IenM/BSK-2013/209356, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken; Gelet op het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144), de bij dat verdrag behorende bindende bijlage en de Code inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (Trb. 1996, 249) zoals deze laatstelijk gewijzigd zijn op 25 juni 2010 (Trb. 2012, 43 en 198), hoofdstuk V, voorschrift 14, derde en vierde lid, van het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157), voorschrift A.4.1, vierde lid, onderdeel b, van het Maritiem Arbeidsverdrag, 2006, richtlijn 2012/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 houdende wijziging van Richtlijn 2008/106/EG inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (PbEU L 343), de artikelen 4, derde lid, 16, 18, derde lid, 19, eerste lid, 19a, eerste en tweede lid, 22, eerste lid, 25, eerste lid, 25b, eerste lid, 40, 48a, vierde lid, 64 en 69 van de Wet zeevarenden en de artikelen 5, eerste lid, en 19, eerste lid, onder a, van de Loodsenwet; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 28 november 2013, nr. W14.13.0347/IV); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 25 maart 2014, nr. IenM/BSK-2014/71368, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken; Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid alsmede het tweede lid vervallen. 2. Onderdeel b vervalt, onder verlettering van de onderdelen c tot en met m tot b tot en met l. 3. Onderdeel c (nieuw) komt te luiden: c. reizen nabij de Nederlandse kust: het gebruik van een schip waarvoor nautische en technische ondersteuning vanaf de wal beschikbaar is, in een vaargebied dat zich uitstrekt tot: 1. de Nederlandse territoriale zee; 2. de aansluitende zone van het Koninkrijk grenzend aan de Nederlandse territoriale zee; of 3. de Nederlandse exclusieve economische zone;. 4. Onderdeel d (nieuw) komt te luiden: d. reizen nabij de internationale kust: het gebruik van een schip waarvoor nautische en technische ondersteuning vanaf de wal beschikbaar is, in een vaargebied dat een andere Staat die partij is bij het STCW-Verdrag op grond van voorschrift I/3 van de bijlage bij dat verdrag heeft aangemerkt als vaargebied voor reizen nabij de kust;. 5. Onderdeel k (nieuw) komt te luiden: k. hogesnelheidsschip:

een schip als bedoeld in artikel 7 van het Schepenbesluit 2004;. 6. De onderdelen n tot en met p, s en t vervallen, onder verlettering van de onderdelen q en r tot m en n en van onderdeel u tot o. 7. Onderdeel o (nieuw) komt te luiden: o. kennisbewijs:

een bekwaamheidsbewijs afgegeven door een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) of in de Wet hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW);. 8. Na onderdeel o (nieuw) worden twee onderdelen ingevoegd, luidende: p. schriftelijk bewijs:

een bewijs, niet zijnde een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs, dat door een zeevarende aan een beroepsvereiste is voldaan; q. certificaat:

een bekwaamheidsbewijs waaruit blijkt dat een door Onze Minister erkende training met goed gevolg is afgesloten en een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in artikel 68 van de wet;. 9. De onderdelen v en w worden verletterd tot r en s. 10. Onderdeel s (nieuw) komt te luiden: s. aannemersmaterieel:

schepen gebruikt voor het uitvoeren van bagger-, kust- of oeverwerken, voor de bevoorrading van op zee gelegen installaties of voor werkzaamheden daaraan en sleepboten, mits gebruikt binnen een afstand van niet meer dan 200 zeemijlen vanuit een met name in het scheepsdagboek vermelde werkhaven, en waarmee geen passagiers of andere gevaarlijke stoffen dan behorend tot de eigen uitrusting worden vervoerd;. 11. Na onderdeel s (nieuw) wordt een onderdeel ingevoegd, luidende: t. scheepsbeveiligingsfunctionaris:

een zich aan boord bevindende, aan de kapitein verantwoordelijke persoon, dan wel de kapitein zelf, die door de scheepsbeheerder is aangesteld als verantwoordelijke voor de beveiliging van het schip, waaronder begrepen de uitvoering en het onderhoud van het scheepsbeveiligingsplan, en voor het contact met de beveiligingsfunctionaris van de zeescheepvaartonderneming en de beveiligingsfunctionarissen van de havenfaciliteiten;. 12. Onderdeel x vervalt. B Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: 1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden: 1. Op verzoek van de scheepsbeheerder kan Onze Minister een ontheffing als bedoeld in artikel 16 van de wet verlenen indien blijkt dat:. 2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende: 4. Onze Minister kan op een daartoe strekkend verzoek van de scheepsbeheerder in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van de in artikel 120, eerste lid, bedoelde verplichting tot het in het bezit zijn van het bekwaamheidsbewijs scheepskok, indien de persoon ten aanzien van wie de ontheffing wordt verzocht een opleiding heeft genoten of instructies heeft gekregen op het gebied van voeding, persoonlijke hygiëne en de behandeling en opslag van levensmiddelen aan boord van schepen. De ontheffing geldt voor een specifiek tijdvak van ten hoogste een maand of tot aan het afmeren in de volgende aanloophaven. 5. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Indien de voorschriften niet worden nageleefd kan Onze Minister een ontheffing tussentijds intrekken. C Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke beperkingen of aanvullingen mogen worden aangebracht op een vaarbevoegdheidsbewijs in verband met de aard van de lading, het soort schip, de GT, het voortstuwingsvermogen, het type voortstuwing, de scheepslengte of het vaargebied. D In artikel 6 vervallen het eerste lid en de aanduiding «2.» voor het tweede lid. E Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: 1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst. 2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 2. Een vaarbevoegdheidsbewijs voor een gezel is onbeperkt geldig. F Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede en derde lid komen te luiden: 2. Een geldig vaarbevoegdheidsbewijs of een aanvulling daarop kan worden vernieuwd indien de houder heeft dienstgedaan in een naar het oordeel van Onze Minister relevante functie waarvoor een vaarbevoegdheid is vereist en die door de houder op grond van de aan hem toegekende vaarbevoegdheden mocht worden vervuld of in een andere, bij regeling van Onze Minister vastgestelde, daarmee vergelijkbare functie, gedurende ten minste: a. 12 maanden in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing; of b. 3 maanden in de periode van 6 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing. 3. Een vaarbevoegdheidsbewijs of een aanvulling daarop waarvan de geldigheid niet langer dan 5 jaar is verstreken wordt op verzoek vernieuwd indien de houder voorafgaand aan de aanvraag: a. een opleiding heeft gevolgd als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet en deze met succes heeft afgesloten; b. gedurende ten minste 3 maanden in de periode van 6 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing in een naar het oordeel van Onze Minister relevante functie boven de sterkte heeft dienstgedaan; of c. gedurende ten minste 3 maanden in de periode van 6 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing in een naar het oordeel van Onze Minister relevante maar lagere functie heeft dienstgedaan dan waarvoor zijn ongeldig geworden vaarbevoegdheidsbewijs gold. 2. Het zevende en achtste lid vervallen en het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot vijfde tot en met zevende lid. 3. Na het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende: 4. Onze Minister geeft op verzoek een vaarbevoegdheidsbewijs af met een geldigheidsduur van ten hoogste 6 maanden voor de vervulling van een functie als bedoeld in het derde lid, onderdeel c. 4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden: 5. Een vaarbevoegdheidsbewijs waarvan de geldigheid langer dan 5 jaar is verstreken wordt op verzoek vernieuwd indien de houder voorafgaand aan de aanvraag een opleiding heeft gevolgd als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet en deze met succes heeft afgesloten. 5. Na het zevende lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende: 8. Voor de afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen voor het dienstdoen op zeilschepen van minder dan 500 GT zijn, voor zover dat bij regeling van Onze Minister is bepaald, in plaats van de in het eerste tot en met zevende lid vermelde eisen de in die regeling vermelde eisen van toepassing. G Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

Onze Minister erkent een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs voor het dienstdoen op tankers door een kapitein of een officier dat is afgegeven door een bevoegde autoriteit van een staat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT