Besluit van 24 juli 2010 tot wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met vaststelling van de parameters voor fondsen

Besluit van 24 juli 2010 tot wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met vaststelling van de parameters voor fondsen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 juni 2010, nr. AV/PB/2010/12710;Gelet op de artikelen 138, zesde lid, 140, vijfde lid en 144, eerste lid, van de Pensioenwet en de artikelen 133, zesde lid, 135, vijfde lid en 139, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; De Raad van State gehoord (advies van 25 juni 2010, nr. W12.10.0196/III);Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 juli 2010, nr. AV/PB/2010/13349;Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Na artikel 23a van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 23

b. Parameters vanaf 2012.

  1. Vanaf 1 januari 2012 gaat een fonds voor de berekeningen, bedoeld in de artikelen 126, 128, 138, 140 en 143 van de Pensioenwet dan wel de artikelen 121, 123, 133, 135 en 138 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, uit van: a. minimale verwachtingswaarden voor de groeivoeten van het loon- en prijsindexcijfer van 3% respectievelijk 2% per jaar; b. een maximaal verwacht rendement op vastrentende waarden van 4,5% per jaar; c. een verwacht rendement op beursgenoteerde aandelen en indirect onroerend goed met een rekenkundig gemiddelde van maximaal 8,5% per jaar en een meetkundig gemiddelde van maximaal 7% per jaar; d. een verwacht rendement op overige zakelijke waarden met een rekenkundig gemiddelde van maximaal 9% per jaar en een meetkundig gemiddelde van maximaal 7,5% per jaar; e. een verwacht rendement op direct onroerend goed en grondstoffen met een rekenkundig gemiddelde van maximaal 7,5% per jaar en een meetkundig gemiddelde van maximaal 6% per jaar; en f. de toekomstige rentetermijnstructuur voor de disconteringsvoet in de continuïteitsanalyse. 2. Een fonds kan na instemming van De Nederlandsche Bank afwijken van de minimale verwachtingswaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien de specifieke omstandigheden van het fonds dat noodzakelijk maken. 3. De toekomstige rentetermijnstructuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan worden afgeleid uit de rentetermijnstructuur, bedoeld in artikel 2, tweede lid, waarbij het fonds vanaf jaar t+5 van die toekomstige rentetermijnstructuur gemotiveerd en na toestemming van De Nederlandsche Bank kan afwijken. 4. De rendementscijfers, bedoeld in het eerste lid, betreffen bruto cijfers, voor aftrek van beleggingskosten.

Artikel 23

c. Overgangsbepaling wijziging parameters en herstelplannen.

  1. Bij een herstelplan als bedoeld in artikel 138 en 140 van de Pensioenwet of artikel 133 en 135 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling waarmee De Nederlandsche Bank heeft ingestemd, is het feit dat de uitkomst van berekeningen in het kader van dat herstelplan en het daarin opgenomen beleid wijzigt omdat gebruik wordt gemaakt van na de vaststelling van het herstelplan gewijzigde regels als bedoeld in artikel 144, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 139, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, als zodanig geen aanleiding voor herziening van het herstelplan. 2. In afwijking van het eerste lid kan bij berekeningen ten aanzien van de consistentie, bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 103, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, het feit dat de uitkomst van berekeningen wijzigt als bedoeld in het eerste lid, als zodanig wel aanleiding zijn tot herziening van het in het herstelplan, bedoeld in het eerste lid, opgenomen beleid omtrent voorwaardelijke toeslagverlening, nadat de maximale looptijd die geldt voor het kortetermijnherstelplan is verstreken.

ARTIKEL II

In afwijking van artikel 23a en artikel 23b, eerste lid, van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen gaat een fonds waarvan in het jaar 2011 wordt vastgesteld dat een herstelplan als bedoeld in artikel 138 en 140 van de Pensioenwet of artikel 133 en 135 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling moet worden ingediend vanaf dat moment uit van artikel 23b van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen.

ARTIKEL III
Artikel 23

a van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen en artikel II van dit Besluit vervallen met ingang van 1 januari 2012.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot’s-Gravenhage, 24 juli 2010BeatrixDe Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J. P. H. Donner

Uitgegeven de derde augustus 2010 De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Met het Besluit tot wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met vaststelling van de parameters voor fondsen dat per 1 januari 2010 van kracht is geworden, is geregeld dat de parameters zoals die per ministeriële regeling zijn vastgesteld voor de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009, vanaf 1 januari 2010 vooralsnog van kracht blijven. In de toelichting bij dit besluit heeft het kabinet, tegen de achtergrond van de onzekere economische situatie, aangegeven uiterlijk per 1 juli 2010 duidelijkheid te zullen bieden over de parameters die vanaf 1 januari 2011 zullen gelden. Met het onderhavige besluit wordt deze toezegging gestand gedaan.

Van belang is voorts dat sociale partners in de Stichting van de Arbeid op 4 juni 2010 het Pensioenakkoord voorjaar 2010 hebben gesloten met afspraken over onder meer noodzakelijke aanpassingen van de arbeidspensioenen in de tweede pijler die vóór 1 januari 2012 hun beslag moeten krijgen. Om een goede uitvoering van het akkoord mogelijk te maken doen sociale partners een beroep op het kabinet om de huidige parameters te laten gelden tot 2012.

Het kabinet is van oordeel dat afgezien van wettelijke verplichting dat de parameters om de drie jaar worden getoetst op realiteitsgehalte, geconstateerd kan worden dat gezien de lopende herstelplannen de invloed van de nieuwe parameters in 2011 beperkt zal zijn. Om te voorkomen dat juist de fondsen die niet in herstel verkeren, worden gedwongen om kort achter elkaar de pensioencontracten aan te passen, is uitstel tot 1 januari 2012 voor deze fondsen gerechtvaardigd. Dit neemt niet weg dat fondsen waarvan in 2011 wordt vastgesteld dat zij een nieuw herstelplan moeten indienen vanaf dat moment wel met de nieuwe parameters zullen moeten rekenen. Het voorliggende besluit maakt een en ander mogelijk.

Achtergrond

In zijn advies is de Commissie Parameters (Advies betreffende parameters pensioenfondsen, 21 september 2009, Kamerstukken II 2009/10, 30 413, nr. 133) unaniem over het belang van realistische parameters. Wel is de Commissie verdeeld over de vraag hoe realistische rendementsparameters vastgesteld moeten worden. De meerderheid maakt een duidelijk onderscheid tussen het gerealiseerde verleden en de verwachte toekomst. De rendementen uit het verleden zijn volgens dit deel van de Commissie deels veroorzaakt door meevallers die niet representatief zijn voor de toekomst, onder andere als gevolg van technologische ontwikkelingen die hebben geleid tot een ongekende stijging van de arbeidsproductiviteit. Daarnaast heeft de toenemende integratie van de financiële markten geleid tot een ex ante daling van de risicopremie waardoor beleggen in aandelen aantrekkelijker is geworden en het aandelenrendement ex post is gestegen. Mede op basis van de literatuur over dit onderwerp verwacht dit deel voor de toekomst een wereldwijde risicopremie op aandelen van 2,2 à 2,7% ten opzichte van de risicovrije lange rente1. Daarmee ligt deze premie circa 1% lager dan het historische gemiddelde van 3,4% over 1900–2008.

De minderheid van de Commissie neemt deze historisch gemiddelde risicopremie van 3,4%...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT