Tweede Verzamelspoedwet COVID-19

Wet van 8 juli 2020, houdende tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en tot wijziging van enkele wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Tweede Verzamelspoedwet COVID-19)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op het treffen van noodzakelijke maatregelen in verband met de uitbraak van COVID-19 wenselijk is enkele spoedeisende tijdelijke voorzieningen te treffen voor leningen op grond van de Erfgoedwet, voor leerresultaten op grond van de Wet op het primair onderwijs, voor het verlengen van de bevoegdheidstermijn voor leraren in opleiding op grond van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra, voor de leeftijdsgrens van rechter-plaatsvervangers en voor tuchtrechters, en enkele wijzigingen aan te brengen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000, de Wegenverkeerswet 1994, de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen en de Wet medische hulpmiddelen, in verband met de uitbraak van COVID-19; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Artikel 1.1 Erfgoedwet
Artikel 7.8

vijfde lid, van de Erfgoedwet is niet van toepassing als een lening wordt verstrekt om de ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 7.3 van die wet, die als gevolg van COVID-19 niet in staat is om het eigen aandeel in de kosten van de gesubsidieerde activiteiten te dragen, in staat te stellen het eigen aandeel te financieren.

Artikel 1.2 Wet op het primair onderwijs
  1. In afwijking van artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op het primair onderwijs mag de leraar aan wie op het moment van inwerkingtreding van dit artikel een subsidie is verleend op grond van de Subsidieregeling post-initiële leergang bewegingsonderwijs voor het behalen van een certificaat van een post-initiële leergang bewegingsonderwijs, drie aaneengesloten schooljaren zintuiglijke en lichamelijke oefening geven aan leerlingen in het derde tot en met achtste schooljaar, gerekend vanaf het moment waarop de leraar het onderwijs ter verkrijging van dit certificaat is gestart. 2. Indien de periode van drie schooljaren, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, de schooljaren 2018–2019 tot en met 2020–2021 of 2019–2020 tot en met 2021–2022 betreft, worden, in afwijking van artikel 10a, tweede lid, van die wet, de leerresultaten gemeten over de drie meest recente schooljaren waarin centrale eindtoetsen of andere eindtoetsen als bedoeld in artikel 9b van die wet zijn afgenomen.

Artikel 1.3 Wet op de expertisecentra

In afwijking van artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de expertisecentra mag de leraar aan wie op het moment van inwerkingtreding van dit artikel een subsidie is verleend op grond van de Subsidieregeling post-initiële leergang bewegingsonderwijs voor het behalen van een certificaat van een post-initiële leergang bewegingsonderwijs, drie aaneengesloten schooljaren zintuiglijke en lichamelijke oefening geven aan groepen bestemd voor leerlingen vanaf 7 jaar in het speciaal onderwijs, gerekend vanaf het moment waarop de leraar het onderwijs ter verkrijging van dit certificaat is gestart.

Artikel 1.4 Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Na artikel 7.37b. van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.37

c. Tijdelijke afwijkende voorwaarde voor inschrijving in verband met COVID-19.

  1. Het instellingsbestuur kan, in afwijking van artikel 7.37, eerste lid, en onverminderd de overige bepalingen van artikel 7.37, degene per 1 september 2020 inschrijven voor een opleiding in het hoger onderwijs of wetenschappelijk onderwijs voor het studiejaar 2020–2021 die ten gevolge van de uitbraak van COVID-19 niet heeft kunnen voldoen aan: a. een of meer van de vooropleidingseisen, bedoeld in de artikelen 7.24 tot en met 7.26a, 7.28, eerste lid, de zinsnede voor de eerste komma, lid 1a en tweede lid, derde en vierde volzin, en 7.30; of b. een of meer van de toelatingseisen, bedoeld in de artikelen 7.30b en 7.30c. 2. Onverminderd artikel 7.42, eerste tot en met derde lid, beëindigt het instellingsbestuur de inschrijving: a. indien degene die is ingeschreven op grond van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, niet vóór 1 januari 2021 alsnog heeft voldaan aan de eisen, bedoeld in dat onderdeel; b. indien degene die is ingeschreven op grond van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, niet vóór een daartoe door het instellingsbestuur bij de inschrijving vastgestelde datum, die niet eerder is gelegen dan 1 januari 2021 en niet later dan 1 september 2021, alsnog heeft voldaan aan de eisen, bedoeld in dat onderdeel. 3. Het instellingsbestuur kan afzien van de beëindiging van de inschrijving vanwege het niet voldoen aan de in het tweede lid, onderdelen a en b neergelegde...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT