Uitspraak Nº 01/993297-15. Rechtbank Oost-Brabant, 2019-03-19

ECLIECLI:NL:RBOBR:2019:1837
Date19 Marzo 2019
Docket Number01/993297-15

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht

Parketnummer: 01/993297-15

Datum uitspraak: 19 maart 2019

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 maart 2019.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 januari 2019.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 september 2013 tot en met 11 maart 2016 te Roden en/of één of meer andere plaatsen in Nederland en/of te Szczecin (Polen) en/of één meer andere plaatsen in Polen en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

meermalen, althans eenmaal (telkens), om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,

(telkens) een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of

(telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of

(telkens) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),

hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),

- een stof, te weten (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) Gamma-ButyroLactone (GBL), welke stof benodigd is, althans kan worden gebruikt, bij/voor de bereiding, verwerking en/of vervaardiging van GHB gefinancierd, besteld, geïmporteerd, vervoerd, overgeladen, opgeslagen, verpakt, geëtiketteerd, afgeleverd, verstrekt, verkocht, geëxporteerd, ter beschikking gesteld en/of voorhanden gehad en/of doen/laten financieren, bestellen, importeren, vervoeren, overladen, opslaan, verpakken, etiketteren, afleveren, verstrekken, exporteren, verkopen, ter beschikking stellen en/of voorhanden hebben,

en/of

- één/of meer internetsite(s) te weten [internetsite 1] en/of [internetsite 2] en/of [internetsite 3] geëxploiteerd en/of onderhouden en/of laten onderhouden,

en/of

- één of meer webwinkels en/of een of meer onderneming(en) onder de namen: [onderneming 1] en/of [onderneming 2] gedreven met als doel de aanprijzing en de verkoop van GBL,

en/of

- de personen werkzaam bij [onderneming 2] aangestuurd,

en/of

- namens [onderneming 2] bestelbusjes gehuurd,

en/of

- kartonnen dozen en/of bubbeltjesfolie (verpakkingsmateriaal) en/of jerrycans besteld en/of afgeleverd gekregen en/of voorhanden gehad,

en/of

- een vatpomp bij [bedrijf] besteld en/of laten afleveren,

en/of

- telefonische contacten onderhouden.

art 10a lid ahf/sub 1 en 2 alinea Opiumwet

Tengevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging begaan, is in de eerste regel als eerste woord “hij” weggevallen. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. De officier van justitie heeft zich in het kader van de bevoegdheid van de rechtbank uitgelaten over de vraag of Nederland rechtsmacht heeft. De rechtbank is echter van oordeel dat deze vraag ziet op de ontvankelijkheid van het OM en zal die vraag hierna bespreken, mede gelet op de verweren die in dat kader zijn gevoerd door de verdediging.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is, omdat het bedrijf van verdachte, [onderneming 2] (hierna: [onderneming 2] ), handelde vanuit Polen en de gehele tenlastegelegde periode in Polen was gevestigd. Er hebben na 5 september 2013 geen verkopen en leveringen meer plaatsgevonden vanuit Nederland. De verkoop en daadwerkelijke levering van GBL vond toen enkel vanuit Polen plaats. [onderneming 2] was een Poolse onderneming, de bestellingen werden gedaan vanuit Polen, het verzenden van GBL werd gedaan vanuit Polen en de fiscale verplichtingen in Polen werden door een Poolse accountant gedaan. Op grond van artikel 2 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is er geen rechtsmacht voor het OM om tot vervolging van verdachte over te gaan.

De handelingen zoals het huren van busjes, het aanschaffen van verpakkingsmateriaal (jerrycans) en etiketten in Nederland kunnen niet worden gezien als van het strafbaar feit deel uitmakende gedragingen. Deze gedragingen staan in een te ver verwijderd verband van de daadwerkelijke verkoop én levering van GBL aan iemand waarvan de verkoper weet dan wel ernstige reden heeft om te vermoeden dat de koper er GHB van gaat maken.

Ook op grond van artikel 7 Sr is geen sprake van rechtsmacht, wegens het ontbreken van dubbele strafbaarheid gedurende de gehele tenlastegelegde periode. Vóór 15 april 2016 was nergens in Polen gepubliceerd dat de handel in GBL zonder vergunning verboden was.

Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte vanaf 1 juli 2015 wel had moeten weten dat de handel van GBL vanaf dat moment onder een vergunningsplicht viel in Polen, kan er vanaf dat moment rechtsmacht worden aangenomen. Voor het overige deel van de tenlastelegging te weten 5 september 2013 tot en met 30 juni 2015 ontbreekt de rechtsmacht en dient het OM voor dat deel daarom partieel niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat artikel 2 Sr van toepassing is en Nederland rechtsmacht heeft, omdat de aansturing van [onderneming 2] grotendeels vanuit Nederland plaatsvond en in Nederland ook GBL is geleverd. Het strafbare feit heeft daarom ook deels in Nederland plaatsgevonden. Artikel 7 Sr is daarom niet meer aan de orde.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de officier van justitie uit van de feiten en omstandigheden zoals die naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier blijken en die hierna bij het oordeel van de rechtbank bij de beoordeling van het bewijs zijn opgenomen.

De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.

Ingevolge artikel 2 Sr is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Nederland heeft rechtsmacht indien het feit in Nederland of tevens in Nederland is gepleegd. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk op grond van artikel 2 Sr, indien naast Nederland ook buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar een strafbaar feit is gepleegd, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit geldt ongeacht de strafbaarheid daarvan naar het recht van het desbetreffende land. Dit betekent dat het gehele strafbare feit in Nederland kan worden vervolgd, ook al is slechts een deel van het feit in Nederland gepleegd.

Uit de hierna bij de beoordeling van het bewijs genoemde feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat een deel van het strafbare feit, te weten de aansturing van [onderneming 2] , grotendeels in Nederland plaatsvond. De inkoop van diensten en materialen die noodzakelijk waren voor de bedrijfsvoering van [onderneming 2] werden gedaan bij Nederlandse leveranciers en deze werden in Nederland (af)geleverd of opgehaald. De websites waarmee [onderneming 2] GBL aanbood werden via [medeverdachte] en zijn Nederlandse bedrijf [BV] aangeboden en (mede) onderhouden. [verdachte] regelde zijn zaken telefonisch ook vanuit Nederland waarbij een van zijn Nederlandse telefoonnummers stond vermeld op de website van zijn bedrijf. [medeverdachte] onderhield ook telefonische contacten onder andere over de voorraad GBL in China met zijn Nederlandse mobiele telefoonnummer. Al deze activiteiten waren nodig om de verkoop en levering van GBL door [onderneming 2] mogelijk te maken. Bovendien is GBL ook aan Nederlandse afnemers in Nederland geleverd.

Nederland kan daarom als pleegplaats van het strafbare feit worden aangemerkt, waardoor op grond van artikel 2 Sr rechtsmacht bestaat, hetgeen betekent dat de officier van justitie ontvankelijk is en in zijn vervolging kan worden ontvangen. De rechtbank komt daarom niet toe aan de bespreking van het verweer van de raadsman met betrekking tot artikel 7 Sr.

Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT