Uitspraak Nº 02-061584-18. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2020-07-27

ECLIECLI:NL:RBZWB:2020:3402
Date27 Julio 2020
Docket Number02-061584-18
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02/061584-18

vonnis van de meervoudige kamer van 27 juli 2020

in de strafzaak tegen

[Verdachte]

geboren op [Geboortedag] 1999, te [Geboorteplaats- en Land van verdachte]

wonende te [Adres] ,

raadsvrouw mr. D. Marcus, advocaat te Rijen.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een ongeluk heeft veroorzaakt door te hard te rijden, waardoor twee personen (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen, terwijl hij - als beginnend bestuurder - teveel alcohol op had.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Gelet op het feit dat verdachte te hard reed, volgens eigen zeggen vermoeid was en met een te hoog alcoholpercentage heeft gereden, is er sprake van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, waarbij aan één inzittende van het door hem bestuurde voertuig zwaar lichamelijk letsel is toegebracht en bij de andere inzittende sprake was van enig letsel.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het rijden onder invloed. Verdachte is niet van het resultaat van zijn bloedonderzoek op de hoogte gesteld en heeft daartoe geen tegenonderzoek kunnen doen. Dit is een strikte waarborg die niet is nagekomen en daarom dient vrijspraak te volgen voor dit onderdeel van de tenlastelegging. De snelheid waarmee verdachte gereden heeft, is niet vast te stellen. Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring 75 kilometer per uur gereden. Uit het rapport van het NFI komt naar voren dat de uitgevoerde kansberekening is gestoeld op een verklaring van een getuige die van iemand anders had gehoord dat verdachte rond de 120 kilometer per uur reed. Het resultaat van het NFI-rapport kan om die reden niet worden gebruikt voor het bewijs. Dan blijft over dat er een enkele verkeersovertreding kan worden bewezen, te weten te hard rijden en dat is niet zonder meer een misdrijf in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair is tenlastegelegd. Derhalve dient verdachte van het primaire feit te worden vrijgesproken. Voor het subsidiaire feit, een overtreding van artikel 5 WVW, is er voldoende bewijs. Wel dient verdachte, gelet op hetgeen over het NFI-rapport is gesteld door de verdediging, te worden vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging inhoudend “te rijden met een snelheid van tussen de 102 kilometer per uur en/of 148 kilometer per uur.”

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Het verweer ten aanzien van de snelheid :

De rechtbank heeft, anders dan de verdediging heeft gesteld, in het rapport geen aanwijzingen gevonden dat de door het NFI gemaakte kansberekening is gestoeld op een verklaring van een getuige over de gereden snelheid. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit het NFI-rapport naar voren dat op grond van objectieve gegevens is vastgesteld dat er een kans is van 99% dat de snelheid van verdachte ten tijde van het feit lag tussen de 102 en 148 kilometer per uur, waar de toegestane snelheid 50 kilometer per uur was. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van dat rapport.

Het verweer ten aanzien van het rijden onder invloed van alcohol:

Uit de beschikbare dossierstukken volgt dat er een brief is opgemaakt op 29 maart 2018, gericht aan verdachte, waarin de uitslag van het bloedonderzoek vermeld staat. In de dossierstukken bevindt zich ook een e-mail van 31 maart 2018, waarin vermeld staat dat de uitslag nog niet aan verdachte zou zijn medegedeeld. Daaruit trekt de rechtbank de conclusie dat de uitslag (wellicht) niet aan verdachte is medegedeeld. Wat hier ook van zij, ook uit de overige bewijsmiddelen volgt dat verdachte als beginnend bestuurder teveel had gedronken. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij in de stad twee biertjes had gedronken en dat hij bij [Naam 1] (één van de twee latere passagiers van de auto) ook nog had gedronken. [Naam 2] (de andere passagier) heeft verklaard dat verdachte meerdere glazen alcohol heeft gedronken. Een beginnend bestuurder, als genoemd in artikel 8 derde lid van de WVW, mag niet rijden indien het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger is dan 0,2 milligram per milliliter bloed. Dit komt overeen met het drinken van één alcoholische drank.

Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in ieder geval meer heeft gedronken dan was toegestaan en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol.

Kwalificatie:

Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een overtreding in de zin van artikel 6 WVW. Daarbij moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het ongeval. Daarbij verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld mag worden verwacht.

Aan de hand van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank – kort gezegd – de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte reed als bestuurder van een BMW in de nacht van 18 maart 2018, omstreeks 02.59 uur over de Goirleseweg te Tilburg gaande in de richting van de Ringbaan-Zuid (in noordelijke richting). Verdachte reed met een snelheid tussen de 102 en 148 kilometer per uur over deze weg, waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur gold. Verdachte reed onder invloed van alcohol en was beginnend bestuurder. Verdachte reed over een verkeersdrempel, raakte de controle over zijn voertuig kwijt en reed de oostelijk gelegen tussenberm in. Aldaar raakte de BMW met de rechter achterzijde een in de oostelijk gelegen berm staande boom. Hierdoor werd de rechterzijde vanaf het rechter voorportier van de personenauto opengereten en raakten vervolgens het rechter achterportier en wiel de desbetreffende boom. De personenauto draaide en raakte met de rechtervoorzijde een in de oostelijk gelegen berm staande lantaarnpaal, draaide daarna circa twee maal om zijn as tot zijn eindpositie. De passagier op de achterbank is vermoedelijk bij de aanrijding uit het voertuig geslingerd en had letsel aan het hoofd. De bijrijder had letsel aan de pols, waardoor een operatie nodig was. De genezing van de pols heeft volgens de medische verklaring drie tot zes maanden geduurd. Over het letsel van de passagier op de achterbank is geen medische informatie in het dossier opgenomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat deze passagier zes weken na het ongeval weer aan het werk was.

Gelet op dit samenstel van gedragingen is de rechtbank van oordeel dat het primaire feit, overtreding van artikel 6 WVW...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT