Uitspraak Nº 02-070354-20. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2020-07-31

ECLIECLI:NL:RBZWB:2020:3522
Date31 Julio 2020
Docket Number02-070354-20
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02/070354-20

vonnis van de meervoudige kamer van 31 juli 2020

in de strafzaak tegen

[Verdachte]

geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats]

wonende te [adres 1]

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Snoeks, en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Feiten 1 en 2

De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, en dat verdachte de plaats van dat verkeersongeval heeft verlaten.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

Feit 1

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en gebruikt daarbij onder meer de aangifte van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), de beschrijving van het letsel van het slachtoffer, het proces-verbaal technisch onderzoek en schade-inpassing en het proces-verbaal van bevindingen van het gesprek met verdachte, dat door de politie is opgenomen met de bodycam, voor het bewijs.

Naar de opvatting van de officier van justitie kan op grond van die bewijsmiddelen worden vastgesteld dat verdachte de in de tenlastelegging weergegeven feitelijke gedragingen heeft begaan. Als gevolg daarvan heeft hij het slachtoffer aangereden, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De feitelijke gedragingen kunnen niet worden aangemerkt als roekeloos, gelet op de hoge eisen die de Hoge Raad daaraan stelt, zodat verdachte van dat onderdeel dient te worden vrijgesproken. De combinatie van de feitelijke gedragingen rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden wel de conclusie dat verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen. Daarom is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).

Feit 2

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit (verlaten plaats ongeval), gelet op de bekennende verklaring van verdachte.

4.2

Het standpunt van de verdachte

Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het slachtoffer met zijn motorfiets op zijn auto is ingereden, waardoor het slachtoffer kennelijk is gevallen. Niet hij, maar de motorrijder is schuldig aan het ongeval.

Verdachte heeft bevestigd dat hij na het verkeersongeval zonder te stoppen is doorgereden, omdat hij de motorrijder gevaarlijk vindt.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feit 1

De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval en zo ja, in welke mate. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).

De rechtbank dient vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden de conclusie kunnen rechtvaardigen, dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Van schuld is sprake wanneer de verdachte zich roekeloos, dan wel in hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.

Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, stelt de rechtbank in de eerste plaats vast dat het slachtoffer ten gevolge van de aanrijding letsel heeft opgelopen en dat dit letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.

Verder stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte wist dat het slachtoffer op de motorfiets hem links wilde inhalen. Ook staat voor de rechtbank vast dat verdachte dat wilde voorkomen en om die reden naar links heeft gestuurd. Een aantal uren na het ongeval heeft hij immers tegen de politie gezegd dat hij naar links toe is gegaan om te voorkomen dat de motorrijder hem zou inhalen. Nu verdachte dit kort na het ongeval heeft verklaard, houdt de rechtbank hem aan deze verklaring.

Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte zijn auto vrij abrupt naar links stuurde op het moment dat hij tijdens het passeren naast de auto reed en hem bewust aanreed. Dit wordt door verdachte ontkend. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier met onvoldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat verdachte zijn auto met opzet naar links stuurde om het slachtoffer op de motorfiets aan te rijden.

Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als roekeloos in de zin van artikel 175 lid 2 WVW, gezien de hoge eisen die daar volgens vaste rechtspraak voor gelden. Gelet op het voorgaande kan immers niet worden geconcludeerd dat verdachte bewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen voor andere weggebruikers en de verkeersveiligheid geheel heeft veronachtzaamd. Verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.

Wel staat voor de rechtbank vast dat verdachte met opzet naar links stuurde terwijl hij wist dat hij werd ingehaald door de motorrijder. Op grond van de resultaten van het technisch onderzoek en de schade-inpassing blijkt dat verdachte zijn auto naar links heeft gestuurd op het moment dat de motorfiets zich links naast hem bevond. Nu verdachte en de motorrijder met een aanzienlijke snelheid reden en het een feit van algemene bekendheid is dat een motorijder een kwetsbare verkeersdeelnemer is, kunnen de feitelijke gedragingen van verdachte in de gegeven omstandigheden worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake is van een zeer hoge mate van schuld in de zin van artikel 6 WVW, die grenst aan roekeloosheid.

De verklaring van verdachte, dat het slachtoffer met zijn motorfiets op hem is ingereden, acht de rechtbank volstrekt...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT