Uitspraak Nº 02-101932-19. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2019-09-03

ECLIECLI:NL:RBZWB:2019:3908
Docket Number02-101932-19
Date03 Septiembre 2019
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

parketnummer: 02/101932-19

vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2019

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats]

wonende te [adres] ,

raadsman mr. C.J. de Wit, advocaat te Vlissingen.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 augustus 2019, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte wordt, met inachtneming hiervan, ervan verdacht dat

hij op of omstreeks 25 april 2019 te Oostburg, gemeente Sluis ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met kracht op/tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt en/of gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 25 april 2019 te Oostburg, gemeente Sluis aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) gebroken oogkas(sen) en een gebroken kaak en bloedingen in het hoofd en/of hersenletsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met kracht op/tegen het hoofd te schoppen/trappen en/of tegen/op het hoofd te stompen/slaan;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

meer subsidiair,

hij op of omstreeks 25 pril 2019 te Oostburg, gemeente Sluis, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt en /of tegen/op diens hoofd heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

(artikel 302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht.

3 De voorvragen
3.1

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.1

Het standpunt van de verdediging

Het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur zijn door de officier van justitie geschonden, nu alleen verdachte vervolgd wordt en de zaak tegen [slachtoffer] wordt geseponeerd. Dit terwijl het [slachtoffer] was die de vechtpartij heeft uitgelokt door verdachte aan te vallen, welke aanval is aan te merken als een poging tot doodslag.

Vanwege schending van de genoemde beginselen moet de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.1.2

Het standpunt van de officier van justitie

Niet-ontvankelijkheid is niet aan de orde, nu geen sprake is van een bewuste schending van de rechten van verdachte.

3.1.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie (hierna: OM) de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het OM om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.

Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.

De in de tenlastelegging neergelegde verdenking betreft - in de kern - het verwijt dat door te schoppen tegen en te slaan op het hoofd van [slachtoffer] , verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of dat laatste heeft geprobeerd.

Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat ook [slachtoffer] geweldshandelingen heeft verricht tegen verdachte, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat sprake is van een uitzonderlijk geval zoals hierboven is bedoeld.

De officier van justitie is daarom ontvankelijk in haar vervolging.

3.2

Overige voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden bewezen en baseert zich daarbij met name op getuigen die hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] schopte en op de medische informatie over [slachtoffer] , waaruit onder meer naar voren komt dat hij in levensgevaar verkeerde toen hij net het ziekenhuis binnen was gebracht.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.

Ten aanzien van het primaire feit is aangevoerd dat verdachte één keer met ongeschoeide voet tegen de schouder van [slachtoffer] heeft geschopt. Vanwege de afstand en de duisternis hebben de getuigen geen goed zicht gehad. Dit blijkt al uit hun beweringen dat zij hebben gezien dat verdachte schoenen aan zou hebben gehad, terwijl uit onderzoek is gebleken dat de slippers van verdachte in de woning van [slachtoffer] lagen. De getuigen hebben hun verklaringen op elkaar afgestemd.

Ook voor het subsidiair ten laste gelegde moet vrijspraak volgen, omdat er op grond van de verstrekte medische informatie geen sprake is van een ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden of storing van de verstandelijke vermogens gedurende langer dan vier weken.

Het meer subsidiaire feit kan wel bewezen worden.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

De feiten

Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Voor de gebeurtenissen in de woning van [slachtoffer] en kort daarna baseert de rechtbank zich grotendeels op de verklaring van verdachte nu die overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer] voor zover diens herinneringen strekken, en die ook wordt ondersteund door sporenonderzoek in de woning van [slachtoffer] en het bij verdachte geconstateerde letsel.

In de avond van 25 april 2019 is verdachte in de woning van [slachtoffer] aan de [adres slachtoffer] in Oostburg een biertje gaan drinken. Op enig moment hebben zij ruzie gekregen.1+2 Daarbij heeft [slachtoffer] verdachte op zijn hoofd geslagen met een metalen pijp van circa 25 centimeter lang.3+4+5 Verdachte probeerde daarna de pijp af te pakken van [slachtoffer] en zo ontstond...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT