Uitspraak Nº 02-197660-18. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2020-07-27
ECLI | ECLI:NL:RBZWB:2020:3405 |
Date | 27 Julio 2020 |
Docket Number | 02-197660-18 |
Court | Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland) |
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/197660-18
vonnis van de meervoudige kamer van 27 juli 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsvrouw mr. S.A.A.P. van Hees, advocaat te Breda
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een ongeluk heeft veroorzaakt door met zijn scooter door het rode licht te rijden, waardoor [Naam 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, terwijl verdachte teveel alcohol op had.
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)
Gelet op het feit dat verdachte door het rode licht is gereden en met een te hoog alcoholpercentage heeft gereden is er sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, waarbij aan degene die bij verdachte achter op de scooter zat, zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde kan komen zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. De verdediging wijst daarbij op het feit dat niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen dat verdachte door rood is gereden, hetgeen hij ook ontkent. De verdediging voert hiertoe – kort samengevat – aan dat de scooter niet de route is gereden zoals die blijkt uit de ongevallenanalyse. Dit maakt volgens de verdediging dat de analyse kennelijk niet betrouwbaar is en niet tot het bewijs kan worden gebezigd.
Indien de rechtbank echter aanneemt dat het moment van de-activatie van de detectielus het moment is waarop verdachte door het rode licht de weg op is gereden, is volgens de verdediging de conclusie dat verdachte is gaan rijden 0,5 seconden nadat het rood werd voor de automobilist en dus voordat het groen werd voor verdachte. De verdediging is van mening dat dit anticiperen op het groene licht als minder verwijtbaar moet worden beoordeeld dan het op een willekeurig moment door rood rijden en onvoldoende is om schuld in de zin van artikel 6 WVW aan te nemen.
Het anticiperen op het groene verkeerslicht levert volgens de verdediging ook niet evident gevaar op en is niet zonder meer voldoende voor de bewezenverklaring van artikel 5 WVW, zodat verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Voor het geval dat de rechtbank komt tot een veroordeling ten aanzien van artikel 6 WVW betoogt de verdediging ten slotte dat de resultaten van de bloedproef niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd: het bloed van verdachte is niet binnen twee weken na ontvangst onderzocht zoals het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer wel vereist. Daarbij komt dat verdachte ontkent dat hij toestemming heeft gegeven voor bloedafname en ontkent dat hem het recht op tegenonderzoek is aangezegd. Er is bovendien onvoldoende gemotiveerd waarom verdachte niet gewoon naar het politiebureau kon worden vervoerd voor een ademanalyse.
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 19 augustus 2018 op de kruising van het Dongepad met de Baroniebaan te Tilburg een ongeval heeft plaatsgevonden tussen een scooter, met verdachte als bestuurder, en een personenauto (Seat Ibiza). [Naam 1] , die achter op de scooter zat, heeft als gevolg van dit ongeval zijn linker onderbeen op twee plaatsen gebroken en ook zijn linker schouderblad. Gelet op de noodzaak en de aard van het medisch ingrijpen aan het been van [Naam 1] , komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte teveel alcohol had gedronken en gaat daarbij voorbij aan het verweer van de verdediging dat de resultaten van de bloedproef niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden. De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd noch in het dossier aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal. Dat verdachte reed onder invloed van alcohol heeft hij ter zitting ook bekend.
Verdacht ontkent dat hij door rood licht is gereden. De rechtbank gaat er echter op basis van de getuigenverklaringen van [Naam 2] en [Naam 3] vanuit dat verdachte met zijn scooter wel door het rode licht is gereden. De rechtbank betrekt hierbij het feit dat deze verklaringen zijn afgelegd direct na het ongeval en in grote lijnen op essentiële onderdelen tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris in stand zijn gebleven. Daar komt bij dat deze verklaringen worden ondersteund door de resultaten uit het Forensisch Onderzoek Verkeersdelict. Het verweer van de verdediging dat verdachte vanaf een andere richting naar het stoplicht kwam gereden dan waar het onderzoek vanuit gaat, doet hieraan niets af.
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT