Uitspraak Nº 02-228385-19. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2020-07-31

ECLIECLI:NL:RBZWB:2020:3523
Docket Number02-228385-19
Date31 Julio 2020
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02/228385-19

vonnis van de meervoudige kamer van 31 juli 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]

wonende te [adres]

raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeers- ongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en hij gebruikt daarbij onder meer de getuigenverklaringen, de geneeskundige verklaring over het letsel van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) en de verklaring van verdachte voor het bewijs.

Naar de opvatting van de officier van justitie kan op grond daarvan worden vastgesteld dat verdachte de in de tenlastelegging weergegeven feitelijke gedragingen heeft begaan. Als gevolg daarvan heeft verdachte het slachtoffer aangereden, waarbij zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.

De feitelijke gedragingen kunnen niet worden aangemerkt als roekeloos, gelet op de hoge eisen die de Hoge Raad daaraan stelt, zodat verdachte van dat onderdeel dient te worden vrijgesproken. Wel kan in de gegeven omstandigheden de combinatie van de feitelijke gedragingen worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend. Daarom is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging bepleit vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en stelt daartoe dat verdachte zich geconfronteerd zag met de vrachtwagen waarvoor hij moest uitwijken, zodat hem geen verwijt kan worden gemaakt dat hij zich op de weghelft voor het tegengesteld verkeer heeft begeven. Het enkele verwijt dat verdachte kan worden gemaakt is dat hij met een te hoge snelheid heeft gereden. Die enkele verkeersovertreding kan niet tot de conclusie leiden dat hij zich roekeloos of zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen, zodat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.

Wel leidt het rijgedrag van verdachte tot de conclusie dat hij zich zodanig heeft gedragen dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW, zodat wel tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het subsidiair ten laste gelegde feit.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval en zo ja, in welke mate. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).

De rechtbank dient vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen, dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Van schuld is sprake wanneer de verdachte zich roekeloos, dan wel in hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.

Dat verdachte de in de tenlastelegging omschreven feitelijke gedragingen heeft begaan staat niet ter discussie. Op de kruising waar het ongeval plaatsvond, stond op de weghelft waarop verdachte reed een uit tegengestelde richting komende en links afslaande vrachtauto dwars op de weg (nagenoeg) stil. Hierdoor ontbrak voor verdachte zicht op verkeer dat zich achter de vrachtwagen bevond. Verdachte heeft ook bevestigd dat hij de afslaande vrachtwagen links voorbij reed door over de weghelft voor het tegengesteld verkeer te rijden en dat het op dat moment voor hem niet zichtbaar was wat er zich aan de andere kant van de vrachtwagen op de kruising afspeelde. Daarnaast heeft hij bij de politie verklaard dat hij ongeveer 60 à 65 km/u reed terwijl ter plaatse een maximumsnelheid geldt van 50 km/u. Verdachte reed dus met een aanzienlijk te hoge snelheid gelet op de voor hem onoverzichtelijke situatie, op de weghelft voor tegenliggers de vrachtauto voorbij. Verdachte heeft hierdoor ook niet het slachtoffer opgemerkt dat met de fiets achter de vrachtwagen de weg overstak, als gevolg waarvan zij door verdachte is aangereden.

De ter zitting afgelegde verklaring van verdachte, dat de chauffeur zijn vrachtwagen ineens voor zijn bestelbus gooide, waardoor verdachte plotseling moest uitwijken, omdat hij anders niet had kunnen stoppen, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde. In zijn verhoor direct na het ongeval had verdachte immers nog verklaard dat hij de vrachtwagen inhaalde, omdat de vrachtwagen langzaam reed, terwijl hij haast had.

Met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT