Uitspraak Nº 02-291902-20. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2022-10-28

ECLIECLI:NL:RBZWB:2022:6262
Docket Number02-291902-20
Date28 Octubre 2022
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

Parketnummer: 02-291902-20

Vonnis van de meervoudige kamer van 28 oktober 2022

in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,

wonende te [woonplaats] ,

raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 28 oktober 2022.

2 Inleiding
2.1

De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen:

  • -

    in de periode van 17 februari 2020 tot en met 4 maart 2020 te Lepelstraat cocaïne heeft bewerkt of opzettelijk aanwezig heeft gehad (feit 1 primair), dan wel voorbereidingshandelingen heeft verricht van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (feit 1 subsidiair);

  • -

    op 27 maart 2020 te Poortvliet amfetamine, MDMA en/of cocaïne heeft geproduceerd of opzettelijk aanwezig heeft gehad (feit 2 primair), dan wel voorbereidingshandelingen heeft verricht van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (feit 2 subsidiair);

  • -

    op 1 juli 2020 te Berkel en Rodenrijs 5.301,9 gram cocaïne heeft geproduceerd of opzettelijk aanwezig heeft gehad (feit 3 primair), dan wel voorbereidingshandelingen heeft verricht van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (feit 3 subsidiair).

2.2

Het afdoeningsvoorstel en de beoordeling

Uit een door de verdediging en de officier van justitie ondertekend gespreksverslag van 11 april 2022 blijkt dat op 5 april 2022 een verkennend gesprek heeft plaatsgevonden tussen de raadsman, de officier van justitie en een parketsecretaris. Dit gesprek vond plaats op initiatief van de raadsman. De raadsman heeft aangegeven dat verdachte uit het criminele circuit is gestapt, zijn leven wil beteren, een (bekennende) verklaring bij de politie wil afleggen en erbij is gebaat dat zijn zaak zo snel mogelijk wordt afgedaan.

Op 29 juni 2022 heeft de officier van justitie de rechtbank per e-mailbericht geïnformeerd over de gang van zaken rondom het tot stand komen van procesafspraken tussen verdachte en het Openbaar Ministerie. De door de partijen ondertekende raamwerkovereenkomst van 18 mei 2022 bevat de volgende procesafspraken:

  • -

    de officier van justitie zal voor de ten laste gelegde feiten een gevangenisstraf van vier jaar vorderen;

  • -

    verdachte gaat een verklaring afleggen bij de politie;

  • -

    de verdediging doet afstand van de ingediende onderzoekswensen en doet geen nadere onderzoekswensen;

  • -

    door de verdediging worden geen bewijsverweren gevoerd;

  • -

    als het vonnis wat betreft een opgelegde straf overeenkomt met de hiervoor genoemde strafeis, stellen de verdediging en de officier van justitie geen hoger beroep in tegen het vonnis, zodat de opgelegde straf direct kan worden geëxecuteerd.

Naar aanleiding van vragen van de rechtbank over de raamwerkovereenkomst hebben de officier van justitie en de verdediging de procesafspraken tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak op 16 september 2022 nader geconcretiseerd. In een addendum – dat op 16 september 2022 door de officier van justitie, de raadsman en verdachte is opgesteld en ondertekend – zijn de partijen, kort gezegd, overeengekomen dat de procesafspraken zien op de feiten 1 primair (het medeplegen van de productie en het aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 17 februari 2020 tot en met 4 maart 2020), 2 subsidiair (het medeplegen van het verrichten van voorbereidingshandelingen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet op 27 maart 2020) en 3 primair (het medeplegen van de productie en het aanwezig hebben van 5.301,9 gram cocaïne op 1 juli 2020). Partijen zijn het erover eens dat voor deze feiten tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.

Tijdens de zitting van 16 september 2022 zijn de procesafspraken van 18 mei 2022 en het addendum van 16 september 2022 met verdachte besproken. Verdachte heeft verklaard dat het zijn idee was om een verklaring bij de politie af te leggen en dat hij begrijpt dat zijn proceshouding geen onderdeel van de gemaakte procesafspraken is. Hij heeft goed begrepen wat de gemaakte procesafspraken, de nadere concretisering daarvan en de gevolgen van de procesafspraken inhouden. Verdachte heeft met zijn raadsman besproken welke straffen er in soortgelijke zaken worden opgelegd. Er was volgens verdachte ruimte voor zijn eigen mening en hij heeft vertrouwen in zijn raadsman. Hij is zich bewust van het feit dat is overeengekomen dat afstand wordt gedaan van de ingediende onderzoekswensen en van het instellen van hoger beroep.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van de verdedigingsrechten.

De beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv waren tijdens de zitting van 16 september 2022 leidend. De voorzitter heeft benadrukt dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken. Ook in dit vonnis staan de overwegingen ingevolge de artikelen 348 en 350 Sv voorop. Bij de bepaling van de straf en de motivering daarvan is ook aandacht voor de procesafspraken, waarbij zowel de inhoud als de doorwerking van de procesafspraken worden besproken.

3 De voorvragen
3.1

De geldigheid van de dagvaarding

De dagvaarding is geldig.

3.2

De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank is bevoegd.

3.3

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft zich, indien de rechtbank niet voornemens is de procesafspraken te honoreren, voorwaardelijk op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat het Openbaar Ministerie door het niet verstrekken van de verzochte stukken met betrekking tot EncroChat doelbewust of met grove veronachtzaming inbreuk heeft gemaakt op het recht op een eerlijk proces van verdachte. Voor de verdediging is het daardoor immers niet goed mogelijk om te kunnen onderzoeken of en vervolgens te onderbouwen dat er onrechtmatigheidsgebreken kleven aan het voorbereidend onderzoek.

De rechtbank acht de officier van justitie, gelet op hetgeen in het navolgende wordt overwogen, ontvankelijk in de vervolging.

3.4

De schorsing van de vervolging

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair. Feit 1 primair, het medeplegen van het produceren van cocaïne, kan worden bewezen aan de hand van de EncroChat-berichten van verdachte, de boodschappen die zijn gedaan voor de laboranten, de vastgestelde aanwezigheid van verdachte bij de loods, de verklaring die verdachte heeft afgelegd en het aantreffen van het laboratorium. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De bijdrage van verdachte is van dusdanig gewicht geweest, dat sprake is van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT