Uitspraak Nº 02-810593-17. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2020-07-22

ECLIECLI:NL:RBZWB:2020:3301
Docket Number02-810593-17
Date22 Julio 2020
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02/810593-17

vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2020

in de strafzaak tegen

[Verdachte]

geboren op [Geboortedag] 1984 te [Geboorteplaats]

wonende te [Adres verdachte]

raadsman mr. Van Rijsbergen, advocaat te Breda

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juli 2020. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman mr. Van Rijsbergen.

De officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in een periode van zes en een half jaar een bedrag van € 193.006,= heeft witgewassen en valse documenten heeft opgemaakt om de [Naam 1] er toe te bewegen om aan hem een hypotheek te verstrekken.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het gewoontewitwassen van een geldbedrag van € 193.006,= en de valsheid in geschrifte en oplichting wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de gemaakte kasopstelling waaruit een negatieve kas bleek van € 165.519,=, de door verdachte gedane contante stortingen via de financieel adviseur [Naam 2] , de verklaringen van [Naam 2] , de valselijke opgemaakte werkgeversverklaring en salarisspecificaties van [Naam 3] en de verklaringen van getuigen [Naam 4] van de [Naam 1] en van [Naam 5] van [Naam 3]

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat volgens de verdediging het in de tenlastelegging genoemde bedrag volledig kan worden verklaard uit legale inkomsten die in de belastingheffing zijn betrokken en waarover inmiddels ook al is afgerekend met de belastingdienst. Het daadwerkelijke inkomen van verdachte over de jaren 2012 tot en met 2015 is door de belastingdienst vastgesteld en bedraagt volgens de verdediging € 193.241,=. De verdediging is van mening dat dit bedrag het tenlastegelegde bedrag ruimschoots dekt en dat daarom niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het tenlastegelegde geldbedrag middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf.

Ten aanzien van de ten laste gelegde valsheid in geschrifte en oplichting heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Uitgangspunt bij het witwassen

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.


Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.

Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.

Indien verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.

De feiten en omstandigheden

Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt, dient, zoals uit het hiervoor opgenomen kader volgt, als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het gehele ten laste gelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat eerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat er zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. In dat verband leidt de rechtbank uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.

Op grond van de eenvoudige kasopstelling betreffende verdachte is vast komen te staan dat er jaarlijks sprake was van een negatieve kas omdat er meer uitgaven werden gedaan dan uit legale bron kon worden verantwoord. Voorts is vast komen te staan dat verdachte contante betalingen heeft gedaan aan financieel adviseur [Naam 2] , welke bedragen vervolgens door [Naam 2] op de bankrekening van verdachte werden overgeboekt. Die overboekingen kregen als omschrijving “lening [Naam 6] ” en “salaris [Naam 3] ”. [Naam 2] heeft verklaard dat alle omschrijvingen bij die overboekingen flauwekul waren, hetgeen eveneens bevestiging vindt in het feit dat is komen vast te staan dat verdachte nooit bij [Naam 3] als werknemer in dienst is geweest Ook vonden er in de jaren 2012 tot en met 2015 contante stortingen plaats op de rekening van verdachte en van zijn partner [Naam 7]

Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat een bedrag van € 193.006,= uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dat geld niet van misdrijf afkomstig is.

Verdachte heeft tijdens het opsporingsonderzoek door de FIOD steeds een beroep gedaan op zijn zwijgrecht en verdachte is niet bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak voor de rechtbank aanwezig geweest.

Met betrekking tot de door de verdediging gegeven lezing, dat verdachte in de jaren 2012 tot en met 2015 inkomsten heeft vergaard tot een bedrag van ongeveer € 193.241,= in de zogenaamde ambulante handel, stelt de rechtbank vast dat de raadsman bij zijn pleitnota beslissingen van de belastingdienst heeft overgelegd, waarbij het gaat om uitspraken op bezwaren gemaakt tegen navorderingsaanslagen over de jaren 2012 tot en met 2015. In die beslissingen is weliswaar telkens sprake van een verzamelinkomen, maar onder verzamelinkomen moet worden verstaan het totaal bedrag van het bruto inkomen uit werk en wonen (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) minus de aftrekposten. Dit houdt in dat het verzamelinkomen meer omvat dan alleen het inkomen uit werkzaamheden en voorts is het verzamelinkomen het bruto-inkomen waar nog geen belasting over betaald is. Op grond daarvan gaat naar het oordeel van de rechtbank de redenering van de verdediging dat verdachte inkomsten heeft vergaard tot een bedrag van ongeveer € 193.241,= niet op. Verdachte heeft, gelet op de door hem gedane hypotheekaanvraag bij de [Naam 1] , een eigen woning en voorts blijkt uit niets waar het verzamelinkomen verder uit bestaat. Nu onderliggende stukken met betrekking tot de contant gedane stortingen, die niet worden betwist, danwel stukken die zien op verstrekte leningen ontbreken en voorts niets wordt onderbouwd met een door verdachte bijgehouden boekhouding van enig...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT