Uitspraak Nº 03.024500.20. Rechtbank Limburg, 2022-10-31

ECLIECLI:NL:RBLIM:2022:8460
Docket Number03.024500.20
Date31 Octubre 2022
RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer: 03.024500.20

tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 oktober 2022

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1969,

wonende te [adresgegevens verdachte] .

De verdachte wordt bijgestaan door mr. R. Engwegen, advocaat, kantoorhoudende te Echt.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 oktober 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:

Feit 1: als arts in de periode 27 juni 2016 tot en met 14 juni 2018 tijdens een medisch onderzoek zijn patiënte [slachtoffer 1] heeft verkracht, althans dat hij met die patiënte ontucht heeft gepleegd.

Feit 2: als arts in de periode 18 september 2017 tot en met 4 september 2019 tijdens medisch onderzoeken zijn patiënte [slachtoffer 2] tweemaal heeft verkracht, althans dat hij met die patiënte ontucht heeft gepleegd.

Feit 3: als arts in de periode 1 april 2019 tot en met 29 mei 2019 tijdens een medisch onderzoek zijn patiënte [slachtoffer 3] heeft verkracht, althans dat hij met die patiënte ontucht heeft gepleegd.

Feit 4: als huisarts werkzaam in de gezondheidszorg, tijdens een medisch onderzoek ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die patiënte was van verdachte.

3 De beoordeling van het bewijs
3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair en 4 bewezen kunnen worden verklaard. Hij heeft daartoe gewezen op de aangifte van [slachtoffer 1] die volledig, accuraat en consistent is. Naast de verklaringen van aangeefster gebruikt de officier van justitie voor de feiten 1 primair en 4 de getuigenverklaring van [getuige 1] , de getuigenverklaring van [getuige 2] , de medische stukken van aangeefster, het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van de nieuwe huisarts [naam huisarts 1] , het proces-verbaal bevindingen logging-gegevens CompuGroupMedical en de getuigenverklaringen [getuige 3] en [getuige 4] als (steun)bewijsmiddelen.

Het onder feit 2 primair tenlastegelegde kan bewezen worden verklaard, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] . Zij wilde aanvankelijk geen aangifte doen, maar na met haar dochter [getuige 5] en haar kleindochter [getuige 6] te hebben gesproken en na het verzoek van [slachtoffer 3] doet zij toch aangifte. Inhoudelijk heeft zij niet met [slachtoffer 3] besproken wat zich heeft afgespeeld. Deze gang van zaken heeft geen invloed op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Zij verklaart voldoende volledig, accuraat en in grote lijnen consistent. De getuigenverklaring van [getuige 5] , de getuigenverklaring van [getuige 6] , de getuigenverklaring van [getuige 7] , de medische informatie van huisarts [naam huisarts 2] , het proces-verbaal van bevindingen logging-gegevens CompuGroupMedical, de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] gebruikt de officier van justitie als steunbewijs voor feit 2 primair.

Het onder feit 3 primair tenlastegelegde kan eveneens bewezen worden verklaard. [slachtoffer 3] doet aangifte. Zij verklaart volledig en is accuraat, consistent en gedetailleerd. De getuigenverklaring van [getuige 8] , de getuigenverklaring van [getuige 9] , de getuigenverklaring van [getuige 10] , de getuigenverklaring van [getuige 11] , de getuigenverklaring van [getuige 12] ( [getuige 12] ), het proces-verbaal van bevindingen telefooncontacten [slachtoffer 3] en de huisarts, de medische uitdraai/patiëntendossier [slachtoffer 3] , het proces-verbaal van bevindingen logging-gegevens CompuGroupMedical, de getuigenverklaring van [getuige 13] en de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] gebruikt de officier van justitie als steunbewijs voor feit 3 primair.

De officier van justitie verwijst ook naar de modus operandi van de verdachte, die op essentiële punten overeenkomsten vertoont in de aan de verdachte tenlastegelegde zaken, maar ook met die in de zaak van aangeefster [slachtoffer 1] uit 2017.

3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit.

Feit 1

Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [slachtoffer 1] als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt. Aangeefster is labiel, heeft de nodige psychische klachten, heeft lang gewacht met het doen van de aangifte, is na het beweerdelijke strafbare feit bij de verdachte als patiënte gebleven en werd bij het doen van de aangifte beïnvloed door de mediaberichten die over de verdachte waren verschenen.

Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van [slachtoffer 1] wel als betrouwbaar dient te worden aangemerkt, dan stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat er geen steunbewijs aanwezig is voor haar verklaring.

Voor zover de rechtbank van mening is dat er wel voldoende steunbewijs aanwezig is, stelt de verdediging zich meer subsidiair op het standpunt dat er geen sprake is van een verkrachting, nu de dwang ontbreekt. Indien de verklaring van [slachtoffer 1] wordt gevolgd, is er door verdachte gehoor gegeven aan haar verzoek om te stoppen met de handelingen en kan er geen sprake zijn van dwang wegens het niet durven verzetten tegen de overwichtsrelatie. Er is evenmin geen sprake van dwang door onverhoeds handelen, nu [slachtoffer 1] zich volgens haar heeft verzet en direct is weggegaan.

Feit 2

Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. Primair omdat de verklaring van [slachtoffer 2] als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt en subsidiair nu er geen steunbewijs aanwezig is.

De verklaring van aangeefster is onbetrouwbaar gelet op de discrepanties in haar verklaring en het feit dat haar mentale toestand niet optimaal was. Tekenend is dat [slachtoffer 2] niet in staat is om haar eigen woonkamer te tekenen. Wat verder zeer opmerkelijk is te noemen, is dat [slachtoffer 2] bij verdachte is gebleven en niet van huisarts is gewisseld en dat de aangeefster pas aangifte heeft gedaan, nadat verdachte in de zaak van [slachtoffer 3] in vrijheid is gesteld. Niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer 2] in haar aangifte is beïnvloed door de verklaring van [slachtoffer 3] en dat het laatstgenoemde overleg heeft gehad met de aangeefster voor dat zij aangifte deed.

Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van [slachtoffer 2] wel als betrouwbaar dient te worden aangemerkt dan stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat er geen steunbewijs aanwezig is voor haar verklaring.

De getuigenverklaringen van [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] betreffen allemaal verklaringen uit dezelfde bron, zodat deze niet als steunbewijs kunnen dienen, te meer nu er in deze verklaringen geen specifieke emoties worden genoemd die als steunbewijs kunnen dienen.

Voor zover de rechtbank van mening is dat er wel voldoende steunbewijs aanwezig is, stelt de verdediging zich meer subsidiair op het standpunt dat er ook hier geen sprake is van een verkrachting, nu de dwang ontbreekt.

Ook is er geen sprake van dwang door onverhoeds handelen, nu er wel degelijk verzet is geweest.

Feit 3

Ten aanzien van feit 3 heeft de rechter-commissaris op 22 augustus 2019 en de raadkamer op 3 oktober 2019 geoordeeld dat er geen ernstige bezwaren aanwezig waren. Ook op 30 januari 2020 en op 16 maart 2020 is geoordeeld dat deze ernstige bezwaren nog immer niet aanwezig waren. De verdediging is van mening dat hierin niets is veranderd en dat er daarom geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs.

Voor wat betreft dit feit is er enkel en alleen de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] , die verklaart dat verdachte aan haar borsten zou hebben gezeten en haar gevingerd zou hebben. Er is geen steunbewijs aanwezig. Er zijn getuigen gehoord, nu [slachtoffer 3] dit voorval aan een aantal personen zou hebben verteld. Al deze getuigen hebben geen specifieke emoties bij aangeefster waargenomen.

Dat er een discrepantie is tussen de medische gegevens van aangeefster die de verdachte in zijn bezit had en de medische gegevens die de opvolgend huisarts [naam huisarts 2] in zijn bezit had, kan evenmin als steunbewijs dienen.

Nu er geen steunbewijs aanwezig is, is er geen sprake van wettig en overtuigend bewijs en dient ook voor feit 3 vrijspraak te volgen.

Voor zover de rechtbank van mening is dat er wel voldoende steunbewijs aanwezig is, stelt de verdediging zich meer subsidiair op het standpunt dat er ook hier geen sprake is van een verkrachting, nu de dwang ontbreekt.

Uit niets blijkt dat [slachtoffer 3] niet weg kon gaan. De feiten en omstandigheden zijn in dit verband van belang. Er is geen geweld gebruikt volgens [slachtoffer 3] . Daarnaast heeft zij zelf haar kleding uitgedaan, dus als ze weg had willen gaan, was daar op dat moment de gelegenheid voor. Bovendien verklaart ze zelf dat ze het heel prettig vond en er geen sprake was van verkrachting. Er is dan ook geen sprake van dwang wegens het niet durven verzetten tegen de overwichtsrelatie. Ook is er geen sprake van dwang door onverhoeds handelen, nu ze weg had kunnen gaan en er dus de gelegenheid was om zich tegen het handelen te verzetten.

Feit 4

De verdachte dient eveneens van dit feit te worden vrijgesproken.

Primair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de verklaring van [slachtoffer 1] als

onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt. De raadsman verwijst naar wat hij hierover onder feit 1 heeft betoogd.

Subsidiair stelt de raadsman zich...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT