Uitspraak Nº 03/134013-20. Rechtbank Limburg, 2022-10-19

ECLIECLI:NL:RBLIM:2022:8131
Docket Number03/134013-20
Date19 Octubre 2022
RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer : 03/134013-20

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 oktober 2022

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [adres].

De verdachte wordt bijgestaan door mr. R. Engwegen, advocaat kantoorhoudende te Echt.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 oktober 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte

Feit 1: heeft geprobeerd om [slachtoffer] af te persen (primair). Subsidiair is ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld.

Feit 2: [slachtoffer] opzettelijk van zijn vrijheid heeft beroofd.

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij deze feiten samen met een ander, dan wel alleen, heeft gepleegd.

3 De beoordeling van het bewijs
3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben geprobeerd om [slachtoffer] af te persen (feit 1 primair) en dat zij [slachtoffer] van zijn vrijheid hebben beroofd (feit 2). De officier van justitie gaat uit van de juistheid van de verklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd, aangezien deze verklaring wordt ondersteund door meerdere bevindingen uit het politiedossier.

3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor feit 1 primair en voor feit 2, zodat hiervoor vrijspraak moet volgen. Dat de verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] af te persen of dat hij hem heeft gegijzeld volgt namelijk enkel uit de verklaring van [slachtoffer] zelf. Ten aanzien van feit 1 subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat geen sprake is van medeplegen.

3.3

Het oordeel van de rechtbank 1

Bewijsmiddelen

[slachtoffer] heeft op 17 maart 2020 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 17 maart 2020 om 19:00 uur met de verdachte had afgesproken op de parkeerplaats van de [straatnaam]. De verdachte kwam aan op de parkeerplaats in een goudkleurige [merk auto], samen met een andere, onbekende man. [slachtoffer] zag dat de verdachte en de onbekende man in de richting van zijn auto kwamen gelopen en dat zij de deur van het bijrijdersportier openden. De onbekende man nam plaats achterin de auto van [slachtoffer] en de verdachte ging op de bijrijdersstoel zitten. De verdachte en [slachtoffer] raakten in gesprek over een incident dat zich op het werk had voorgedaan. De verdachte verklaarde dat hij door de leidinggevende niet meer, althans minder, werd ingepland. [slachtoffer] merkte dat de verdachte een beetje boos werd en bood aan om een goed woordje voor hem te doen, maar de verdachte antwoordde dat hij daar niks aan had. Toen mengde de onbekende man zich ineens in het gesprek. De man zei dat de verdachte nu geld misliep en de huur en zijn eten niet meer kon betalen. De verdachte zei dat hij 4000 euro misliep en zowel de onbekende man als de verdachte drongen er woordelijk op aan dat [slachtoffer] dat geld aan de verdachte moest betalen. Ze zeiden dat hij die avond echt iets moest regelen. [slachtoffer] zei dat hij hem wel 100 euro kon geven, maar dat hij verder ook geen geld kon missen. Beiden bleven aandringen dat [slachtoffer] echt 4000 euro moest betalen en werden ineens heel dwingend. De onbekende man zei dat [slachtoffer] moest betalen, anders zou hij de tanden uit zijn mond slaan. Ook de verdachte zei daarna dat hij [slachtoffer] ‘ene zou rammen of vegen’ als hij niet betaalde. [slachtoffer] wilde naar een plek gaan waar andere mensen waren, waar hij kon ontkomen uit de situatie en zei daarom dat hij naar een pinautomaat kon rijden. De verdachte en de onbekende man zeiden dat ze dat dan maar moesten doen. [slachtoffer] stapte uit zijn auto en zag vervolgens, voordat ze in de [merk auto] van de verdachte stapten, een kans om te ontkomen. Hij sprong terug in zijn auto, startte deze maar zag vervolgens de verdachte weer via het bijrijdersportier de auto inspringen. Vervolgens voelde [slachtoffer] dat de verdachte met allebei zijn vuisten met kracht meerdere slaande bewegingen in zijn richting maakte. [slachtoffer] voelde dat de verdachte hem ongeveer twee keer raakte op de rechter zijkant van zijn hoofd. Ook zag hij dat de verdachte de autosleutel uit het contact trok waarna hij [slachtoffer] wederom met zijn beide vuisten ongeveer tien klappen op zijn hoofd gaf. [slachtoffer] voelde direct een heftige pijn aan zijn hoofd en probeerde zich af te weren. De andere man had ondertussen het bestuurdersportier opengetrokken en sloeg [slachtoffer] ook een paar keer met zijn vuist op de linkerkant van zijn hoofd en tegen zijn ribben. [slachtoffer] hoorde zowel de verdachte als de onbekende man dingen roepen als: ‘ik sla nu echt al je tanden eruit’ en ‘ik breek je benen’. Vervolgens voelde [slachtoffer] dat hij uit zijn auto werd getrokken door de man en de verdachte. [slachtoffer] probeerde zich los te rukken maar hij werd richting de [merk auto] gesleept en vervolgens met kracht op de achterbank van het voertuig geduwd. [slachtoffer] hoorde dat de onbekende man zei ‘als je nu nog iets probeert, sla ik je echt tot moes’. De verdachte nam als bestuurder plaats in de auto, en de onbekende man als bijrijder en vervolgens reden ze weg van de parkeerplaats. De auto van [slachtoffer] bleef op de parkeerplaats achter, met allebei de portieren nog open. Tijdens de autorit riep [slachtoffer] om hulp en werd hij geslagen door de onbekende man. Hij sloeg met zijn vuist in het gezicht van [slachtoffer] en raakte hem onder andere op zijn oog en jukbeen, op zijn ribben en schouders. Ook de verdachte draaide zich onder het rijden om en begon [slachtoffer] te slaan. [slachtoffer] hoorde beide mannen roepen ‘mongool, doe rustig’, ‘ik pak je dadelijk’, ‘ik sla je helemaal naar de klote’, terwijl ze [slachtoffer] bleven slaan. [slachtoffer] pakte zijn mobiele telefoon uit zijn broekzak en probeerde 112 te bellen. Vervolgens trok de onbekende man de telefoon uit de handen van [slachtoffer] en gooide hij deze in een open vak in het dashboard aan de bijrijderskant. De man begon toen weer flink op [slachtoffer] in te slaan met zijn vuist. Opeens stopte de auto en stapten de verdachte en de onbekende man uit. Ze probeerden [slachtoffer] aan de rechterkant uit de auto te trekken. [slachtoffer] had het idee dat ze hem in elkaar wilden slaan en bleef zich tegen hen verzetten en schreeuwen. Opeens zag [slachtoffer] een voorbijganger en besloot hij zich bewust de auto uit te laten trekken. Hij voelde dat hij met kracht op de grond werd gegooid en wist op te staan en weg te rennen in de richting van de man. [slachtoffer] zag en hoorde dat de verdachte en de onbekende man met piepende banden en flinke snelheid wegreden in de auto. [slachtoffer] vertelde tegen de man dat zijn telefoon en auto waren meegenomen en liet de man 112 bellen. [slachtoffer] was overstuur en in de war. Naast zijn telefoon is hij ook zijn gouden armband kwijt. [slachtoffer] heeft door het incident pijn opgelopen aan zijn ribben, nek, rechterscheenbeen, rechterjukbeen, rechterkant gezicht en neus.2

Bij [slachtoffer] is op 18 maart 2020 een kleine huidlaceratie onder het rechteroog nabij de neus vastgesteld. Daarnaast had de huisarts het vermoeden van niet uitwending waarneembaar letsel en werd een foto aangevraagd ter beoordeling van de oogkas rechts.3

Getuige [naam] heeft verklaard dat hij op 17 maart 2020 omstreeks 19.20 uur zijn hond uitliet in Munstergeleen. Bij de kruising van de [straatnaam] met het [straatnaam] zag hij een auto stil staan. [getuige] dacht te zien dat er in de auto een schermutseling plaatsvond en hij zag ook dat het bijrijdersportier openstond. Hij hoorde uit de auto geschreeuw komen en hij hoorde: ‘Help, laat me eruit’. Op enig moment zag [getuige] dat er een persoon uit de auto viel of sprong. Hij zag dat deze persoon (later blijkt: [slachtoffer]) in zijn richting kwam rennen. [slachtoffer] was helemaal in paniek, zei dat hij ontvoerd was en dat zijn auto op een parkeerplaats onbeheerd achterlaten was. [slachtoffer] vroeg aan [getuige] om de politie te bellen, omdat hij zelf geen telefoon meer had. [getuige] zag dat [slachtoffer] er gehavend uitzag. In de tussentijd zag en hoorde [getuige] de auto waaruit [slachtoffer] kwam met hoge snelheid wegrijden in de richting van het centrum van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT