Uitspraak Nº 03/659186-18. Rechtbank Limburg, 2019-01-29

ECLIECLI:NL:RBLIM:2019:743
Date29 Enero 2019
Docket Number03/659186-18
RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Familie en jeugd

Parketnummer: 03/659186-18

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken van 29 januari 2019

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens verdachte] ,

wonende te [adresgegevens verdachte] ,

verblijvende in de gesloten behandelinstelling ‘Icarus’ te Cadier en Keer.

De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat,
kantoorhoudende te Roermond.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 januari 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Tevens zijn gehoord de moeder van verdachte, bijgestaan door D. Aydin, tolk in de Turkse taal en twee vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (verder te noemen: de GI).

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is verschenen mr. R.A.J. Delescen, advocaat, kantoorhoudende te Roermond.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:

Feit 1: al dan niet samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden dan wel zwaar te mishandelen door hem met een mes in zijn borst/buik te steken.

3 De beoordeling van het bewijs
3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

3.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft ten aanzien van het bewijs geen verweer gevoerd.

3.3

Het oordeel van de rechtbank 1

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Op 12 juni 2018 verklaart [slachtoffer] in zijn verhoor bij de politie dat hij op de intensive care van het ziekenhuis ligt omdat hij is neergestoken. Hij heeft een steekwond in zijn borst, waarbij zijn hartzakje is geraakt.2

Op 2 juli 2018 doet [slachtoffer] aangifte van poging doodslag door (onder andere) de verdachte gepleegd;3

Uit de door forensisch geneeskundige T.L.J. Levels op 25 september 2018 gestuurde medische informatie blijkt, voor zover relevant, dat het letsel van [slachtoffer] bestaat uit een klaplong, lucht in de ruimte tussen de longen en in het hartzakje na steekverwonding.4

Uit het proces-verbaal van bevindingen uitlezen beelden van 13 juni 2018 en de bijgevoegde ‘stills’ van de camerabeelden van 11 juni 2018 is te zien dat [slachtoffer] met [moeder verdachte] in gevecht is, wanneer de verdachte en [broer verdachte] aan komen rennen en zich in het conflict mengen. Te zien is dat de verdachte een op een mes gelijkend voorwerp in zijn rechterhand draagt. Vervolgens laten de beelden zien dat [slachtoffer] zich probeert af te weren, terwijl hij wordt aangevallen door de verdachte en [broer verdachte] . De verdachte maakt hierbij een stekende beweging in de richting van de buik van [slachtoffer] met het op een mes gelijkend voorwerp. De verdachte rent daarna direct weg en hij verdwijnt uit beeld.5

Ter terechtzitting van 15 januari 2019 heeft de verdachte bekend dat hij op 11 juni 2018 in Venlo naar [slachtoffer] is toegerend en dat hij hem met een mes in de buik heeft gestoken.6

Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 11 juni 2018 te Venlo op enig moment met een mes in zijn hand zijn woning uit komt gerend, recht op [slachtoffer] afgaat en op korte afstand van [slachtoffer] met kracht een stekende beweging maakt in de buikstreek van [slachtoffer] . Daarbij heeft het mes het lichaam van die [slachtoffer] gepenetreerd en het hartzakje van [slachtoffer] bereikt. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] had, nu het met dergelijke beweging met een mes steken in de buik-/borststreek waar zich vitale organen bevinden, een aanmerkelijk kans op de dood oplevert en de verdachte die kans bewust heeft aanvaard.

De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken voor zover ten laste is gelegd dat de verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd, aangezien dit op grond van het procesdossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

op 11 juni 2018 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een mes in de buik/borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
5.1

Het beroep op noodweer

5.1.1.

Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota (primair) aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gemotiveerd aangevoerd dat de verdachte het feit heeft begaan ter noodzakelijke verdediging van eens anders lijf en goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.

5.1.2.

Bij de beoordeling van dit verweer gaat de rechtbank uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.

Allereerst constateert de rechtbank dat er al langere tijd onenigheid bestaat tussen de familie van de verdachte en de familie van de aangever. Op 11 juni 2018 lopen [moeder verdachte] (de moeder van de verdachte, verder: de moeder) en [broer verdachte] (de broer van de verdachte, verder: de broer) langs het huis van de aangever, hun buurman. Op dat moment worden zij aangesproken door de aangever, die boos is op de familie [familienaam] is. Er vindt dan tussen de moeder, de broer en de aangever een korte woordenwisseling plaats, waarna de moeder en de broer hun woning binnen gaan en de deur sluiten. De rechtbank stelt voorts vast dat - kort nadat de moeder en de broer het huis zijn binnen gegaan - de aangever verschijnt voor het raam aan de voorzijde van de woning van de familie [familienaam] , waar hij zich agressief en uitdagend gedraagt. Hij schreeuwt en slaat op het raam van de woning en hij slaat met de ene hand in de andere hand. De aangever verklaart hier zelf over dat hij heel boos was.7

Op enig moment lopen de verdachte en de moeder samen naar de keuken, waar zij beiden een mes pakken. Daaropvolgend gaat de moeder naar buiten, met het mes in haar hand. De verdachte verklaart dat hij voornemens was ook naar buiten te gaan, maar dat hij eerst schoenen wilde aan doen. Vijf à zes seconden na de moeder verschijnen de verdachte (ook met een mes in zijn hand) en de broer ook buiten. Op de camerabeelden is te zien dat in die tussenliggende seconden de moeder buiten (dreigend) tegenover de aangever gaat staan, met het mes in haar rechterhand, en dat zij met het mes wijst in de richting van de aangever, waardoor zij de aangever naar achter drijft. De aangever maakt vervolgens een trappende beweging in de richting van het lichaam van de moeder, waarop zij onmiddellijk een snijdende bewering met het mes in de richting van de aangever maakt, waarna het mes op de grond valt. De aangever probeert de aanval af te weren door nog een trappende beweging richting de moeder te maken. Op dat moment komen de verdachte en de broer in beeld. Te zien is dat de verdachte regelrecht en in één beweging door rent naar de aangever en hem in zijn lichaam steekt. De verdachte rent hierna onmiddellijk weg en hij laat het mes op de grond vallen.

5.1.3.

Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.

5.1.4.

Voorts geldt volgens vaste jurisprudentie dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als verdediging, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.8

5.1.5.

Gelet op de onder 5.1.2. omschreven feitelijke gang van zaken, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval naar de kern bezien sprake is van een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT