Uitspraak Nº 03/700444-15. Rechtbank Limburg, 2019-09-25

ECLIECLI:NL:RBLIM:2019:8655
Date25 Septiembre 2019
Docket Number03/700444-15

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer: 03/700444-15

Tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)

Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 24 september 2019

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,

wonende te [adres 1] .

De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.M. Heemskerk, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 september 2019. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:

Feit 1: een elektrisch luchtdrukgeweer voorhanden heeft gehad;

Feit 2: stoffen bestemd voor de productie van synthetische drugs voorhanden heeft gehad;

Feit 3: een hoeveelheid afvalstoffen te relateren aan amfetamineproductie in een sloot heeft gedumpt dan wel jerrycans gevuld met amfetamine en/of formylamfetamine in of op de bodem heeft gebracht of in de bodem en/of de oever van een oppervlaktewaterlichaam heeft gedumpt, wat overtreding van de Waterwet dan wel de Wet bodembescherming oplevert.

Ten gevolge van een kennelijke schrijffout staat in de tenlastelegging in de zevende regel van het onder feit 3 meer subsidiair tenlastegelegde “Verlengde Broekgraaf” in plaats van

“Verlegde Broekgraaf”. De rechtbank herstelt deze fout. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3 De beoordeling van het bewijs
3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht feit 1 bewezen. Het wapen is bij de doorzoeking van de woning van verdachte aangetroffen en uit onderzoek is gebleken dat het een elektrisch luchtdrukgeweer is dat valt onder categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie. Feit 2 acht de officier van justitie ook bewezen. In de door verdachte gehuurde garagebox zijn drie jerrycans met zoutzuur aangetroffen. Dat het om zoutzuur gaat, is door een verbalisant van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) vastgesteld op basis van de hem ambtshalve bekende geur van zoutzuur, de uiterlijke verschijningsvorm, en met betrekking tot de twee blauwe jerrycans het etiket waarop staat dat er zoutzuur in de jerrycans zit en de intacte verzegeling van beide doppen. Het was geen restant, overgebleven na een eerdere productie van synthetische drugs –zoals de verdediging stelt –, want de twee jerrycans waren nog vol en verzegeld en de feiten en omstandigheden duiden op actuele betrokkenheid bij productie van synthetische drugs. Zo werd in de woning van de verdachte amfetamine op een weegschaal aangetroffen en was de verdachte betrokken bij het dumpen van drugsafval, terwijl deze vaten door hem werden bewaard.

De officier van justitie acht het aan verdachte onder feit 3 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen. Niet is vastgesteld dat een of meerdere stoffen uit de jerrycans in het water zijn terechtgekomen. Het subsidiair tenlastegelegde is niet van toepassing omdat de jerrycans in een oppervlaktewaterlichaam zijn gebracht, waardoor de Wet bodembescherming niet van toepassing is.

Het onder feit 3 meer subsidiair tenlastegelegde is wel bewezen. Verdachte heeft dit feit samen met zijn medeverdachte [naam 1] gepleegd. Voor een bewezenverklaring van dit delict is niet vereist dat het oppervlaktewaterlichaam ook daadwerkelijk is verontreinigd, zoals de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State in 2005 heeft bepaald. Uit de processen-verbaal van het forensisch onderzoek, de LFO en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is gebleken dat er in de geloosde jerrycans stoffen zaten die gevaarlijk zijn voor het milieu. Verdachte heeft aan medeverdachte [naam 1] de opdracht gegeven om zich te ontdoen van de jerrycans. Hij wist dat daar chemisch drugsafval in zat maar heeft zich desondanks niet bekommerd om de wijze waarop [naam 1] zich van de jerrycans zou ontdoen. Hij heeft daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de jerrycans in strijd met de milieuwetgeving zouden worden gedumpt. Het risico op milieuverontreiniging was bovendien zeer groot doordat de jerrycans in de bestelbus van [naam 1] niet gezekerd waren en omdat de jerrycans door [naam 1] met enig geweld uit de bus zijn gegooid terwijl door hem niet is gecontroleerd of deze goed waren afgesloten.

De verklaring van medeverdachte [naam 1] is betrouwbaar omdat die wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [naam 3] en overige objectieve bewijsmiddelen zoals de locatiegegevens van de bij het plegen van het feit gebruikte Bo-rent truck en de camerabeelden van de parking van de IKEA. Het bewijs is dan ook niet alleen of overwegend gebaseerd op de verklaring van [naam 1] .

3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het betreffende geweer is volgens de raadsvrouw door verdachte op de kermis gekocht voor zijn zoontje en verdachte wist ook dat dit geweer zich in zijn tuinhuisje bevond.

Voor feit 2 heeft zij vrijspraak bepleit omdat de aangetroffen hoeveelheid zoutzuur een restant betreft van een drugslab waarbij de verdachte betrokken was en waarvoor hij in 2010 ook veroordeeld is. Het voorhanden hebben van het zoutzuur kan daarom niet worden aangemerkt als een voorbereidingshandeling in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Bovendien bevat het dossier geen enkele aanwijzing die aannemelijk maakt dat verdachte het zoutzuur aanwezig had ter voorbereiding van het opnieuw produceren van drugs.

Ten aanzien van feit 3 primair, subsidiair en meer subsidiair heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit. Verdachte heeft nooit in de Bo-rent truck gereden toen daarmee het gedumpte drugsafval is vervoerd en heeft voorts geen enkele betrokkenheid bij of bijdrage geleverd aan dit feit. Hij heeft mogelijk wel geheel los van de afvaldumping in opdracht van een ander enkele vaten drugsafval gestald bij getuige [naam 4] . Dit is een alternatief scenario. Enkel uit de verklaring van medeverdachte [naam 1] volgt dat verdachte tezamen en in vereniging met die [naam 1] jerrycans met drugsafval zou hebben gedumpt. Deze verklaring staat op zichzelf en wordt voor wat betreft het medeplegen niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel, ook niet door de verklaring van getuige [naam 3] omdat deze getuige niet uit eigen wetenschap heeft verklaard.

De verklaring van medeverdachte [naam 1] dient op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad (noot griffier: de raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar ECLI:NL:HR:2017:573) te worden uitgesloten van het bewijs omdat het bewijs voor dit feit in beslissende mate op die verklaring steunt en de verdediging het aan haar toekomende ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen. Medeverdachte [naam 1] heeft zich immers bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht beroepen.

Daarnaast is de raadsvrouw van mening dat verdachte zowel van het aan hem onder feit 3 primair als van het aan hem subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat de jerrycans niet hebben gelekt en omdat is vastgesteld dat het milieu niet is verontreinigd door de dumping. Bovendien is het subsidiaire feit niet bewezen omdat er geen stoffen in of op de bodem zijn gebracht en er ook geen sprake was van een grote kans dat de jerrycans zouden gaan lekken.

Voor feit 3 meer subsidiair is het feit dat afvalstoffen mogelijk op termijn zouden kunnen lekken uit de jerrycans onvoldoende voor een bewezenverklaring, want het Hof Amsterdam bepaalde in 1995 dat de bodembedreigende stoffen in aanraking moeten zijn geweest met de bodem.

Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het zwijgen van verdachte niet in zijn nadeel mag werken omdat er in deze zaak geen sprake is van omstandigheden die schreeuwen om een verklaring van verdachte.

3.3

Het oordeel van de rechtbank 1

Feit 1

Op grond van de verdenking dat de verdachte betrokken was bij het vervaardigen van drugs, heeft de politie op 31 augustus 2015 de woning van de verdachte doorzocht. Daarbij is in het tuinhuis achter de woning een zogenaamde ‘Airsoftgun’ aangetroffen.2 Uit onderzoek is gebleken dat deze ‘Airsoftgun’ een elektrisch luchtdrukgeweer is dat qua vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis heeft met een vuurwapen, dat dit geweer voor be- en afdreiging geschikt is en dat het daarom een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie 1 sub 7, van de Wet wapens en munitie betreft.

De rechtbank stelt voorop dat het vaste jurisprudentie is dat de bewoner van een woning bekend mag worden verondersteld met al hetgeen zich in die woning en de daarbij behorende gebouwen bevindt, behoudens feiten en omstandigheden waaruit het tegendeel blijkt. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte op 31 augustus 2015 in het bij zijn woning behorende tuinhuis een elektrisch luchtdrukgeweer voorhanden heeft gehad.

Feit 2

Nadat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte op 31 augustus 2015 een huurcontract voor een garagebox werd aangetroffen, zijn op diezelfde dag bij een doorzoeking van die door verdachte gehuurde garagebox drie vaten van ongeveer 20 liter aangetroffen.3 De LFO heeft deze vaten onderzocht en vastgesteld dat het twee geheel gevulde blauwe vaten betreft van 25 liter waarop een etiket was aangebracht met het opschrift ‘Brenntag 30% zoutzuur’ met verzegelde doppen en één ongeveer half gevuld transparant vat met het opschrift ‘ME’. De betrokken verbalisant heeft bij het openen van deze drie vaten de bij hem bekende geur van zoutzuur geroken. In de vaten zat een helder rokende zure vloeistof die...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT