Uitspraak Nº 03/700603-15. Rechtbank Limburg, 2016-03-11
ECLI | ECLI:NL:RBLIM:2016:2433 |
Date | 11 Marzo 2016 |
Docket Number | 03/700603-15 |
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700603-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 maart 2016
in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B. Mahovic, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 26 februari 2016. De verdachte en zijn raadsman zijn ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: samen met (een) ander(en) een aanhangwagen/paardentrailer heeft gestolen.
Feit 2: samen met (een) ander(en) een aanhangwagen heeft gestolen.
Feit 3: een aanhangwagen heeft gestolen.
Feit 4: een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.
Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op de processen-verbaal van aangifte van [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] , het proces-verbaal van bevindingen van de politie betreffende het aantreffen van de paralyser, het proces-verbaal onderzoek wapen en de bekennende verklaring van de verdachte acht de officier van justitie alle aan verdachte tenlastegelegde feiten bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen bewijsverweren gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3
en 4 tenlastegelegde feiten, op de wijze zoals hierna vermeld onder punt 3.4. De rechtbank baseert haar oordeel op:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1]2,
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2]3,
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3]4,
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende het aantreffen van de paralyser5,
- het proces-verbaal betreffende het onderzoek aan het inbeslaggenomen wapen6,
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 7 november 2015 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhanger/paardentrailer, voorzien van (Duits) kenteken [kenteken 1] , toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 4] ;
2.
op 14 november 2015 in de gemeente Heerlen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen, voorzien van (Duits) kenteken [kenteken 2] , toebehorende aan [aangever 2] ;
3.
op 12 november 2015 in de gemeente Heerlen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen, merk Koch en voorzien van (Duits) kenteken [kenteken 3] , toebehorende aan [aangever 3] ;
4.
op 14 november 2015 in de gemeente Heerlen een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Feit 2:
diefstal.
Feit 3:
diefstal.
Feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor
de duur van 180 dagen, waarvan 129 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Voors heeft de officier van justitie gevorderd om aan het voorwaardelijke deel van de straf
de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals genoemd in het advies van de reclassering
d.d. 5 februari 2016, met uitzondering van de voorwaarde dat verdachte zich moet laten opnemen in een instelling voor beschermd wonen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf waarvan
de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast een taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen
is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren
is gekomen. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Bij de strafmaat betrekt de rechtbank, naast de hiervoor bewezenverklaarde feiten, de op de dagvaarding onder nummers 1, 2, 3, 4, 8 en 9 ad informandum gevoegde strafbare feiten. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij deze feiten heeft begaan. De ad informandum gevoegde feiten zijn als bijlage II bij dit vonnis gevoegd.
De verdachte heeft - al dan niet samen met een ander of anderen - negen aanhangwagens gestolen. Deze feiten hebben niet alleen materiële schade tot gevolg gehad, maar ook veel overlast en hinder veroorzaakt bij de benadeelden. De verdachte heeft louter gehandeld uit financieel gewin en zich niet bekommerd om de nadelige gevolgen van zijn handelen voor
de benadeelden. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
De verdachte heeft zich - naast de hiervoor genoemde diefstallen - schuldig gemaakt aan
het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Het aanwezig hebben van een dergelijk wapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2016, waaruit
blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten, alsmede met het rapport van de reclassering d.d. 5 februari 2016. Volgens de reclassering
is voorzetting van de hulpverlening, die is opgestart in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, noodzakelijk om recidive te voorkomen. De reclassering heeft dan
ook geadviseerd om aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen,
met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden:
-
-
reclasseringstoezicht,
-
-
een drugs- en alcoholverbod,
-
-
deelname aan de gedragsinterventie CoVaplus,
-
-
opname in een instelling voor beschermd wonen, en
-
-
deelname aan een ambulante behandeling bij Stevig of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling.
Daarnaast dient verdachte zich te houden aan de afspraken die de begeleider van Kracht
en Zorg, de bewindvoerder en het Veiligheidshuis met hem maken.
De rechtbank is, rekening houdende met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden
en gelet op de straffen die doorgaans in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd,
van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een passende straf is. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook volgen in zijn strafeis en aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 129 dagen voorwaardelijk, met
een proeftijd van drie jaren.
Voorts zal de rechtbank - ter voorkoming van recidive - aan het voorwaardelijke strafdeel
de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering
van de bijzonder voorwaarde dat de verdachte zich dient te laten opnemen in een instelling voor beschermd wonen. De rechtbank acht oplegging van deze bijzondere voorwaarde niet geïndiceerd, omdat tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte een eigen woning heeft en hij in zijn thuissituatie reeds intensief wordt begeleid door Kracht en Zorg.
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend
wegens de door hem - als gevolg van het onder 1 ad informandum gevoegd feit - geleden materiële schade. De vordering bedraagt € 600,-. De benadeelde partij heeft verzocht om
dit bedrag te verhogen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend wegens de door hem - als gevolg van het onder 2 ad informandum gevoegde feit - geleden materiële schade. De vordering bedraagt € 824,95. De benadeelde partij heeft verzocht om dit bedrag te verhogen met de wettelijke rente en de verdachte te veroordelen in de kosten voor rechtsbijstand, begroot op € 450,-. De benadeelde partij heeft tevens verzocht aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[benadeelde partij 3] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend wegens de door haar - als gevolg van het onder 3 ad informandum gevoegde feit - geleden materiële schade. De vordering bedraagt € 1.433,95. De benadeelde partij heeft verzocht om dit bedrag te verhogen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend wegens de door hem - als gevolg van het onder 4 ad informandum gevoegde feit - geleden materiële schade. De vordering bedraagt € 938,-. De benadeelde partij heeft verzocht de verdachte tevens te veroordelen in de kosten voor rechtsbijstand, begroot op € 907,50. Ook heeft de benadeelde partij verzocht om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT