Uitspraak Nº 03/702003-12. Rechtbank Limburg, 2018-03-29

ECLIECLI:NL:RBLIM:2018:2976
Date29 Marzo 2018
Docket Number03/702003-12
RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Strafrecht

Parketnummer: 03/702003-12

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2018

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens verdachte] ,

wonende te [adresgegevens verdachte] .

[verdachte] wordt bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 januari 2018, 16 januari 2018, 17 januari 2018 en 19 januari 2018. [verdachte] en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gesloten op 15 maart 2018.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :

Feit 1: samen met anderen 50 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht dan wel samen met anderen 50 kilogram cocaïne heeft verhandeld dan wel aanwezig heeft gehad. (zaaksdossier 2)

Feit 2: samen met anderen heeft geprobeerd om 550 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen, dan wel samen met anderen 550 kilogram cocaïne heeft verhandeld dan wel aanwezig heeft gehad, dan wel samen met anderen het verhandelen en/of het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 550 kilogram cocaïne heeft voorbereid. (zaaksdossier 2)

Feit 3: samen met anderen heeft geprobeerd om 200 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen, dan wel samen met anderen 200 kilogram cocaïne heeft verhandeld dan wel aanwezig heeft gehad, dan wel samen met anderen het verhandelen en/of het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 200 kilogram cocaïne heeft voorbereid. (zaaksdossier 2)

Feit 4: zich in de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 oktober 2013 schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het overtreden van de Opiumwet. (zaaksdossier 7)

Feit 5: zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen van 349.019 euro en twee personenauto’s. (zaaksdossier 23)

Feit 6: vier wapens van categorie III en een hoeveelheid munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad. (zaaksdossier 11)

Feit 7: twee geluidsdempers voor vuurwapens voorhanden heeft gehad. (zaaksdossier 11)

Feit 8: zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van, het bereiden van en/of de handel in MDMA en/of MDA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine. (zaaksdossier 1G)

3 De beoordeling van het bewijs
3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is van mening dat de feiten 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4, 5, 6, 7 en 8 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.

Ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair acht de officier van justitie bewezen dat [verdachte] samen met anderen een partij van minimaal 50 kilogram cocaïne heeft ingevoerd. De twee daarop volgende containers hadden cocaïne moeten bevatten, maar deze transporten liepen mis. De opzet van de groepering was – althans voor wat betreft feit 2 primair – gericht op de invoer van 550 kilogram, om welke reden de officier van justitie een poging tot invoer van 550 kilogram – en niet de aangetroffen 366 kilogram – bewezen acht. Bovendien acht de officier van justitie de voorbereiding van de invoer van 200 kilogram cocaïne bewezen.

Ten aanzien van de feiten 4 en 8 acht de officier van justitie bewezen dat [verdachte] deelnam aan een criminele organisatie die zich mede bezighield met cocaïne en synthetische drugs. Gedurende het onderzoek zijn vele gesprekken opgenomen waaraan [verdachte] als leverancier, afnemer of vraagbaak deelnam en die gingen over de invoer van cocaïne, over grondstoffen voor de productie van synthetische drugs, het productieproces en over de aan- of verkoop van de synthetische drugs zelf. Ten aanzien van feit 8 acht de officier van justitie bewezen dat [verdachte] een container in gebruik heeft gehad waarin chemicaliën zijn aangetroffen.

Ten aanzien van feit 5 acht de officier van justitie bewezen dat [verdachte] samen met medeverdachte [medeverdachte 1] in totaal € 500.000,- heeft verdiend met de verkoop van verdovende middelen en de helft van dit bedrag heeft overgedragen, en daarmee witgewassen. Voor het restant van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag heeft de officier van justitie verwezen naar pagina 25 van zaaksdossier 23. Voorts acht de officier van justitie bewezen dat [verdachte] wist dat hij gebruik maakte van gestolen personenauto’s.

3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair. Volgens de raadsman was [verdachte] enkel een ‘doorgeefluik’ tussen medeverdachten. Voorts is er onvoldoende bewijs dat er 50 kilogram cocaïne is ingevoerd en evenmin dat [verdachte] die cocaïne voorhanden heeft gehad.

Ten aanzien van feit 2 primair en 2 subsidiair heeft de raadsman de vrijspraak van [verdachte] bepleit. [verdachte] heeft geen uitvoeringshandelingen verricht die zozeer zijn gericht op de voltooiing van een delict dat hij daardoor kan worden aangemerkt als medepleger van een poging tot invoer van cocaïne. Evenmin is er voldoende bewijs van enige nauwe en bewuste samenwerking ter zake van de poging tot invoer. De raadsman heeft aangevoerd dat onder feit 2 meer subsidiair enkel tot een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen van 366 kilogram cocaïne kan worden gekomen. Van de tenlastegelegde hoeveelheid van 550 kilogram cocaïne moet [verdachte] onder feit 2 meer subsidiair worden vrijgesproken omdat er sprake is van een gedeeltelijk absoluut ondeugdelijke poging, nu er nooit meer dan 366 kilogram cocaïne is geweest.

Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman de vrijspraak van [verdachte] bepleit. Primair heeft hij aangevoerd dat uit het procesdossier geen bewijs volgt voor een poging tot invoer van verdovende middelen. Uit de door [verdachte] en [medeverdachte 2] gevoerde gesprekken in juli en augustus 2013 volgen immers geen concrete afspraken. De uitvoeringshandelingen zijn niet al zozeer gericht op de voltooiing van enig strafbaar feit, dat hier gesproken kan worden over een poging. Subsidiair heeft de raadsman erop gewezen dat [medeverdachte 2] in september 2013 heeft besloten dat er geen verdovende middelen naar Antwerpen mochten worden gestuurd, zodat er dus expliciet geen sprake is van opzet op invoer. Er is bovendien sprake van vrijwillige terugtred. De raadsman wijst op de derdenwerking van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat een hoeveelheid van 200 kilogram cocaïne zou worden ingevoerd. [verdachte] dient daarom hiervan (partieel) te worden vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat [verdachte] ervan wordt verdacht de leider/bestuurder te zijn van een criminele organisatie. De raadsman heeft verzocht [verdachte] vrij te spreken van dit strafverzwarende delictbestanddeel. Volgens de raadsman heeft [verdachte] geen beslissingsbevoegdheid of een aansturende rol gehad. Hij fungeerde in de woorden van de advocaat als ‘telefooncentrale’. Daarnaast is er volgens de verdediging geen bewijs dat [verdachte] deelnam aan een crimineel samenwerkingsverband met de verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] en dient hij ook daarvan te worden vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman aangevoerd dat [verdachte] partieel moet worden vrijgesproken met betrekking tot een bedrag ad € 250.000,- als investering in verdovende middelen en een bedrag ad € 29.675,63 aan contante facturen.

De raadsman heeft zich ter zake van de feiten 6 en 7 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, gezien de bekennende verklaring van [verdachte] .

Ten aanzien van feit 8 heeft de raadsman een zeer beperkte partiële vrijspraak bepleit.

Voor zover de door de raadsman gevoerde verweren bespreking behoeven, zullen deze in paragraaf 3.3 aan bod komen.

3.3

Het oordeel van de rechtbank

Inleiding

Het onderzoek Wolf Beretta is een zeer omvangrijk onderzoek waarbij een aantal verdachten over langere tijd door de politie in de gaten is gehouden. Dit in de gaten houden bestond onder andere uit het tappen van vele telefoonlijnen, het plaatsen van OVC-apparatuur (Opname Vertrouwelijke Communicatie) in de diverse auto’s in gebruik bij verdachten en in de woning van [medeverdachte 1] , het observeren van verdachten, en het opnemen van vertrouwelijke communicatie tussen verdachten tijdens besprekingen in horecagelegenheden. In het proces-verbaal is door middel van pv’s stemherkenning1 en pv’s bevindingen met betrekking tot de bijnamen van verdachten aangegeven op basis van welke feiten en omstandigheden de politie de conclusie trekt dat een bepaald telefoonnummer door een bepaalde verdachte wordt gebruikt, wie er spreekt en wie met een bepaalde bijnaam bedoeld wordt. Na de inbeslagname van een aantal BlackBerry telefoons onder verdachten is ook herleid kunnen worden welke verdachte gebruik maakte van welk BlackBerry e-mailadres.2

Daar waar een en ander door de verdediging niet betwist wordt, neemt de rechtbank de conclusie van de politie, dat een bepaalde verdachte de gebruiker is van een bepaald telefoonnummer of dat een bepaalde verdachte met een bepaalde bijnaam wordt aangeduid of dat een bepaalde verdachte de gebruiker is van een onder hem inbeslaggenomen BlackBerry, over en maakt deze tot de hare.

Daar waar de verdediging in dit kader iets betwist heeft, gaat de rechtbank hierop nader in in haar bewijsoverwegingen.

[medeverdachte 2] 3...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT