Uitspraak Nº 03/702589-12. Rechtbank Limburg, 2019-01-29

ECLIECLI:NL:RBLIM:2019:832
Docket Number03/702589-12
Date29 Enero 2019
RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer: 03/702589-12

Tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 januari 2019

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens verdachte] ,

wonende te [adresgegevens verdachte] .

De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 12 november 2018 en 15 januari 2019. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking, na wijziging van de tenlastelegging, komt erop neer dat de verdachte:

Feit 1: al dan niet met anderen Aegon Schadeverzekering N.V. heeft opgelicht;

Feit 2: faillissementsfraude heeft gepleegd;

Feit 3: al dan niet samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van crimineel geld, dan wel willens en wetens geld heeft witgewassen (eenvoudig witwassen) of in elk geval een vermoeden heeft gehad van de illegale herkomst van het geld (schuldwitwassen);

feit 4: deel heeft genomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van valsheid in geschrift en/of het witwassen en/of oplichting en/of faillissementsfraude.

3 De voorvragen

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard ter zake van het witwassen (feit 3), omdat het verwijt zo onduidelijk is dat de verdachte niet weet waartegen hij zich moet verweren.

De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij gedurende een lange periode de criminele herkomst van geld verhuld heeft. Ook wordt vermeld om welk bedrag het zou gaan: € 1.877.970,08. Dat is al wel concreet, maar er staat niet bij aan welke misdrijven het openbaar ministerie denkt als bron van dit bedrag. De tekst zelf is daarmee nogal vaag.

Of een verwijt voldoende duidelijk is, in die zin dat een verdachte en zijn raadsvrouw kunnen begrijpen waar het over gaat en waar hij zich tegen verdedigen moet, hangt echter niet alleen af van de tekst van die tenlastelegging. Die tekst hoeft volgens de jurisprudentie bij witwassen niet heel gedetailleerd te zijn en moet in samenhang worden bezien met de overige feiten op de dagvaarding en het dossier dat de officier van justitie heeft samengesteld.

Op de tenlastelegging en in het dossier worden nog drie misdrijven aan de verdachte toegeschreven, die nader feitelijk zijn omschreven: de oplichting van Aegon, faillissementsfraude en deelname aan een criminele organisatie. Daarover klaagt de raadsvrouw niet. Die feiten verduidelijken in elk geval waar het witwassen betrekking op kan hebben. Dat is helder zonder bestudering van het dossier.

In het dossier wordt vervolgens uitgebreid beschreven dat er volgens het openbaar ministerie geldstromen via een bankrekening gelopen zijn waarover de verdachte kon beschikken. Die bankrekening fungeerde als draaischijf en beschreven wordt hoe de geldstromen in relatie staan tot diverse specifieke personen en misdrijven, waaronder naast de oplichting van Aegon en faillissementsfraude nog de handel in valse postzegels en daarmee gepaard gaande oplichtingen. Dat alles betekent dat de verdachte en de raadsvrouw in staat moeten zijn geweest zich een goed beeld te vormen van de beschuldigingen en hoe hun verweer eruit zou kunnen zien.

Ook mag de rechtbank rekening houden met de inhoudelijke behandeling die gevolgd is en het tijdstip waarop het verweer is gevoerd. Het verweer is niet aan het begin van het onderzoek ter terechtzitting naar voren gebracht, maar na de inhoudelijke behandeling van het dossier, bij pleidooi. Dat pleidooi volgt altijd op het requisitoir van de officier van justitie, waarin het verwijt nog weer scherper wordt afgebakend en toegelicht. In het pleidooi is de raadsvrouw vervolgens uitgebreid ingegaan op de verwijten en het bewijs en heeft zij de argumenten van de verdachte tegen de beschuldiging verwoord. Er is dus geen reden om aan te nemen dat zij in het duister hebben getast over de beschuldiging en als gevolg daarvan de dagvaarding nietig te verklaren omdat niet voldaan is aan het vereiste van duidelijkheid van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding ook voor het overige geldig is.

De raadsvrouw heeft de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn De rechtbank heeft dit verweer ter terechtzitting al verworpen, nu wel sprake is van een overschrijding, maar deze niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank zal er in dit vonnis daarom niet verder op in gaan.

Er zijn geen andere omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat de rechtbank bevoegd is en er geen gronden voor schorsing van de vervolging zijn.

4 De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het oplichten van verzekeraar Aegon (feit 1). De verdachte maakte gebruik van de rechtspersoon [naam bv 1] (hierna aangeduid met [naam bv 1] ), die bestuurd werd door medeverdachte [medeverdachte 1] . [naam bv 1] heeft ten behoeve van een werknemer een ziekteverzuimverzekering afgesloten bij Aegon. Deze verzekering gaf dekking voor de loondoorbetaling waartoe werkgevers gehouden zijn bij ziekte van werknemers.

[medeverdachte 1] heeft de aanvraag getekend en zijn handtekening gezet op (al dan niet blanco) documenten. [medeverdachte 1] heeft verder de bankrekening van [naam bv 1] ter beschikking gesteld aan de verdachte, die als werknemer stond vermeld in de aanvraag. De verdachte was in werkelijkheid geen werknemer en de verzekering is dus op valse gronden en met behulp van valse papieren tot stand gekomen.

Kort na het afsluiten van de verzekering heeft de zogenaamde werknemer [verdachte] zich ziek gemeld en heeft Aegon twee jaar lang onterechte uitkeringen gedaan aan [naam bv 1] op de rekening waarover de verdachte kon beschikken, ook weer op basis van valse bescheiden, die de verdachte indiende. De uitkering werd door de verdachte doorgeboekt naar zijn eigen rekeningen. De officier van justitie beschouwt voornoemde [medeverdachte 1] als medeplichtige.

Ook feit 2, faillissementsfraude, acht de officier van justitie bewezen. Bij vonnis van 22 november 2011 is de verdachte persoonlijk failliet verklaard. De verdachte heeft opzettelijk inkomsten en vermogensbestanddelen verzwegen voor de curator en zo zijn schuldeisers willen benadelen. Dat benadelen is al begonnen voordat het faillissement werd uitgesproken.

De verdachte, die veel geld liet stromen van [naam bv 1] naar rekeningen van hemzelf, zijn ex-partner en een stroman, heeft vermogen uit het faillissement gehouden waardoor de curator een lege boedel trof. De officier van justitie is van oordeel dat de start van de pleegperiode al is gelegen in 2007, toen een zakelijk faillissement is uitgesproken van een B.V. van de verdachte, omdat zijn persoonlijk faillissement hiermee in direct verband staat. Hij had zijn persoonlijke faillissement kunnen zien aankomen.

Ook acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte geld heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt (feit 3). Dat geld was afkomstig uit misdrijf. De verdachte misbruikte de bankrekening van [naam bv 1] niet alleen ten behoeve van de door hemzelf gepleegde misdrijven (oplichting en faillissementsfraude), maar ook ten behoeve van door zijn zoon gepleegde misdrijven.

Naast het opstrijken en doorboeken van verzekeringsgeld van Aegon, heeft de verdachte nog onverklaarde contante stortingen gedaan op de rekening van [naam bv 1] . Verder fungeerde hij als bankier voor zijn zoon, die op grote schaal valse postzegels heeft verkocht. De verdachte sluisde de inkomsten daaruit door. Of de verdachte zelf bij de handel in valse zegels betrokken was, laat de officier van justitie in het midden: zijn zoon heeft zich in elk geval met medeweten van de verdachte schuldig gemaakt aan belastingfraude. Ook de verdachte zelf meldde geen inkomsten bij de fiscus. In totaal heeft hij zo een bedrag van € 301.842,- witgewassen over een lange periode. Dat zou in de visie van de officier van justitie tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen moeten leiden.

Van het verwijt van deelname aan een criminele organisatie (feit 4) moet de verdachte worden vrijgesproken.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. De verdachte heeft gewerkt voor [naam bv 1] en is in het bedrijfspand van een trap gevallen en ziek geworden. Hij had een (mondelinge) arbeidsovereenkomst met de bestuurder van [naam bv 1] , medeverdachte [medeverdachte 1] , en heeft dus op terechte gronden een doorbetaling van loon ontvangen via de uitkering van Aegon aan [naam bv 1] . Die verzekering is ook op juiste gronden tot stand gekomen volgens de raadsvrouw en er is dus geen sprake van oplichting geweest.

De verdachte moet ook worden vrijgesproken van faillissementsfraude. Goed onderscheid moet worden gemaakt tussen het faillissement in 2007 van een B.V. van de verdachte en zijn persoonlijk faillissement in 2011. De tenlastelegging wekt de indruk dat er faillissementen door elkaar gehaald worden. Het zakelijk faillissement moet buiten beschouwing blijven. Dat moet hoe dan ook tot vrijspraak leiden van een deel van de ten laste gelegde periode.

De verdachte heeft bovendien in het kader van zijn persoonlijk faillissement meegewerkt...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT