Uitspraak Nº 03/720839-13. Rechtbank Limburg, 2017-07-07

ECLIECLI:NL:RBLIM:2017:6740
Date07 Julio 2017
Docket Number03/720839-13
RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer: 03/720839-13

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 juli 2017

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum verdachte ] ,

wonende te [adres verdachte] .

De verdachte wordt bijgestaan door mr. I.N. Weski, advocaat, kantoorhoudende te Rotterdam.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 29 november 2016, 30 november 2016, 19 mei 2017 en 22 mei 2017. Op 28 juni 2017 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Bij de inhoudelijke behandeling zijn de verdachte en zijn raadsvrouw verschenen.

Op 29 november 2016, 30 november 2016 en 19 mei 2017 heeft mr. S. Splinter waargenomen voor haar kantoorgenoot mr. I.N. Weski. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:

Feit 1A: samen met een ander of anderen dan wel alleen meermalen opzettelijk harddrugs buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht door deze te verkopen aan Belgische en Franse klanten;

Feit 1B: samen met een ander of anderen dan wel alleen meermalen opzettelijk harddrugs heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig gehad;

Feit 2A: samen met een ander of anderen dan wel alleen meermalen opzettelijk softdrugs buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht door deze te verkopen aan Belgische en Franse klanten;

Feit 2B: samen met een ander of anderen dan wel alleen meermalen opzettelijk meer dan 30 gram softdrugs heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig gehad;

Feit 3: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die hard- en softdrugs buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en die drugs bereidde en/of bewerkte en/of verwerkte en/of verkocht en/of afleverde en/of verstrekte en/of vervoerde en/of aanwezig had, terwijl hij leider van deze organisatie was;

Feit 4: samen met een ander of anderen dan wel alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad:

- in een pand aan de [adres 1] te Berg en Terblijt ongeveer 878,8 gram heroïne en 70,55 gram cocaïne;

- in een pand aan de [adres 2] te Margraten , ongeveer 510 gram heroïne en ongeveer 422 gram heroïne en ongeveer 19 gram cocaïne;

- in een pand aan de [adres 3] te Rotterdam , ongeveer 3151 gram heroïne en 139 gram cocaïne;

Feit 5: samen met een ander of anderen dan wel alleen speciaal voor de internationale harddrugshandel gekochte, geprepareerde en/of gewaarmerkte telefoons en telefoonkaarten voorhanden had, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat deze telefoons en telefoonkaarten bestemd waren om die drugshandel voor te bereiden en te bevorderen.

3 De voorvragen

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie

niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Die termijn is ruimschoots overschreden. Het wachten op behandeling van zijn strafzaak was een kwelling voor de verdachte en bovendien is ook het ondervragingsrecht van de verdediging ten aanzien van de verschillende getuigen door het lange tijdsverloop illusoir geworden.

Ten slotte heeft deze strafzaak ook onderzoek door de Marokkaanse autoriteiten uitgelokt, hetgeen grote persoonlijke gevolgen heeft voor de verdachte en zijn familieleden. De combinatie van deze factoren maakt dat de overschrijding van de redelijke termijn een eerlijk proces voor de verdachte onmogelijk heeft gemaakt.

De officier van justitie heeft onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aangevoerd dat schending van de redelijke termijn geen grond is om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging. Er was geen sprake van ‘total inactivity’, noch bij het openbaar ministerie, noch bij het kabinet van de rechter-commissaris.

De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verweer van de raadsvrouw moet worden verworpen. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank verwijst naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad d.d.

17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578. In het arrest van de Hoge Raad d.d. 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2059 heeft de Hoge Raad recent nog herhaald dat overschrijding van de redelijke termijn nooit kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. De Hoge Raad stelt dus onomwonden dat uitzonderingen op de regel per definitie niet toegelaten zijn.

4 De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met anderen in harddrugs heeft gehandeld en harddrugs buiten het Nederlands grondgebied heeft gebracht. Het samenwerkingsverband met die anderen, gericht op de internationale drugshandel, is te kwalificeren als een criminele organisatie. De verdachte gaf leiding aan deze organisatie. Ook had hij samen met anderen harddrugs aanwezig in verschillende aan de organisatie gelieerde panden. Voor betrokkenheid bij de handel en uitvoer van softdrugs zal volgens de officier van justitie vrijspraak moeten volgen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft een pleitnotitie overgelegd. Concluderend stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte vrijgesproken moet worden van alle tenlastegelegde feiten, omdat hij wegens gebrek aan bewijs niet geïdentificeerd kan worden als betrokkene bij de organisatie Seville 1.

Daartoe heeft de raadsvrouw gemotiveerd aangevoerd dat de stemvergelijkingen en stemherkenningen ondeugdelijk zijn. Op basis hiervan kan daarom niet bewezen worden dat de verdachte aan de belastende gesprekken heeft deelgenomen. Ook het bewijsmateriaal uit gedane observaties mag niet voor het bewijs worden gebezigd, omdat die herkenningen vaak enkelvoudig zijn gedaan en niet toetsbaar zijn voor de verdediging.

De belastende verklaringen van getuigen kunnen evenmin meewerken tot het bewijs, nu de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. De raadsvrouw heeft daartoe verwezen naar de geldende jurisprudentie. Bijkomend zijn de fotoherkenningen ondeugdelijk uitgevoerd, waardoor zij enige bewijswaarde reeds verliezen.

Specifiek ten aanzien van de uitvoer van hard- en softdrugs heeft de raadsvrouw nog aangevoerd dat er geen aanwijzing is voor wetenschap bij de verdachte ten aanzien van de uitvoer.

4.3

Het oordeel van de rechtbank 1

1 Inleiding
1.1.

Leeswijzer

Dit vonnis bestaat, met het oog op de leesbaarheid, uit meerdere hoofdstukken. In hoofdstuk twee zal de rechtbank, mede gelet op daaromtrent gevoerde verweren, uitleggen hoe zij bepaalde bewijsmiddelen waardeert. In hoofdstuk drie zullen de algemene bevindingen uit het onderzoek Seville 1 besproken worden, waaronder de bestellijn en de wijze van gebruik daarvan. Hoofdstuk vier zal een beschrijving geven van de drugsdeals die plaatsvonden. Vervolgens zal hoofdstuk vijf een tussenconclusie van de voorgaande hoofdstukken bevatten. In hoofdstuk zes zal de rol van verdachte beoordeeld worden en vervolgens zal de rechtbank daaraan de conclusie verbinden of deze rol een strafrechtelijk verwijt met zich mee brengt en zo ja, welk.

Het oordeel van rechtbank zal dus bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. Inleiding;

  2. Algemene bewijsoverwegingen;

  3. Algemene bevindingen;

  4. Drugsdeals;

  5. Tussenconclusie;

  6. Bespreking van de feitelijke rol van de verdachte en de strafrechtelijke kwalificatie van die rol.

1.2.

Inleidende opmerkingen

Vanaf 24 mei 2012 werd er door de Service Régionale de Police Judiciaire de Nancy, oftewel de regionale recherchedienst van Nancy (Frankrijk), een onderzoek ingesteld naar een handel in verdovende middelen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat personen uit het noorden en oosten van Frankrijk verdovende middelen bestelden via de Nederlandse telefoonnummers: + [gouden lijn Seville 1] en + [gouden lijn Seville 2] . De bestelde verdovende middelen werden vervolgens in de grensstreek van Nederland en België afgehaald.

Op 26 februari 2013 werd door het Limburgse arrondissementsparket een onderzoek ingesteld naar deze handel en de organisatie die zich ermee bezighield. Dit onderzoek kreeg de naam Seville.

Gedurende het onderzoek bleek dat achter elk van voornoemde telefoonnummers een afzonderlijke organisatie schuilging, hetgeen reden was om op 25 juni 2013 het onderzoek te splitsen in een onderzoek naar de handel via en de organisatie achter nummer + [gouden lijn Seville 1] (Seville 1) en een onderzoek naar de handel via en de organisatie achter nummer + [gouden lijn Seville 2] (Seville 2).

Volgens het Openbaar Ministerie zijn betrokken bij de groep Seville 1: [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 17] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] en een of meer andere personen.

2 Algemene bewijsoverwegingen

De rechtbank zal in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT