Uitspraak Nº 03/721512-15. Rechtbank Limburg, 2016-08-09

ECLIECLI:NL:RBLIM:2016:6924
Docket Number03/721512-15
Date09 Agosto 2016
RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer: 03/721512-15

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 augustus 2016

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,

wonende te [adresgegevens verdachte] ,

thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.

De verdachte wordt bijgestaan door mr. B. Jegers, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juli 2016. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er –na wijziging –, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:

Feit 1 primair en subsidiair: samen met zijn echtgenote [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van in totaal € 251.396,00 door hem te bedreigen met de openbaring van een geheim dan wel [slachtoffer 1] heeft gedwongen om die geldsom over te maken door hem te bedreigen met een andere feitelijkheid;

Feit 2: samen met zijn echtgenote heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld door hem te bedreigen met smaad of de openbaring van een geheim;

Feit 3 primair en subsidiair: samen met zijn echtgenote [slachtoffer 2] heeft opgelicht dan wel geld van die [slachtoffer 2] heeft verduisterd;

Feit 4: samen met zijn echtgenote [slachtoffer 3] heeft opgelicht;

Feit 5 primair en subsidiair: samen met zijn echtgenote een geldbedrag van € 74.364,96 heeft verduisterd van de rekening van hun beider zoon dan wel dit geldbedrag van de rekening van hun zoon heeft gestolen;

Feit 6 primair en subsidiair: samen met zijn echtgenote rechtmatigheidsformulieren in het kader van de Wet Werk en Bijstand valselijk heeft ingevuld dan wel opzettelijk heeft nagelaten om gegevens te verstrekken die van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een uitkering in het kader van genoemde wet;

Feit 7 primair: samen met zijn echtgenote [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van in totaal € 61.554,96 door hem te bedreigen met feitelijkheden;

Feit 7 subsidiair: samen met zijn echtgenote € 61.554,96 heeft verduisterd van [slachtoffer 4] ;

Feit 7 meer subsidiair: samen met zijn echtgenote € 61.554,96 heeft witgewassen;

Feit 8 primair: samen met zijn echtgenote valsheid in geschrift heeft gepleegd door loten te verkopen terwijl daarvoor geen vergunning was afgegeven;

Feit 8 subsidiair: samen met zijn echtgenote loten heeft laten drukken om deze loten als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te laten gebruiken;

Feit 8 meer subsidiair: samen met zijn echtgenote [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] heeft opgelicht.

3 De voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het misdrijf verduistering, zoals ten laste gelegd onder feit 5 primair, is verjaard.

De rechtbank overweegt dat in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat het recht tot strafvervolging vervalt in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. Ten tijde van het onder feit 5 primair tenlastegelegde plegen van het misdrijf verduistering was de maximumstraf voor verduistering op drie jaren gesteld, waardoor voornoemde verjaringstermijn van zes jaren van toepassing is. De termijn van verjaring vangt blijkens artikel 71 van het Wetboek van Strafvordering aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Dit betekent dat de onder feit 5 primair tenlastegelegde verduistering op 17 juli 2014 zou verjaren; de tenlastegelegde pleegperiode loopt namelijk van 1 januari 2005 tot en met 16 juli 2008

Elke daad van vervolging stuit verjaring, waarna een nieuwe verjaringstermijn van - in dit geval zes jaar - aanvangt. Zo’n daad van vervolging heeft hier echter pas plaatsgevonden op 3 november 2015, toen verdachte is aangehouden. Van eerdere vervolgingsdaden die stuiting van de verjaring met zich zouden brengen, is de rechtbank niet gebleken en deze zijn ook niet door het openbaar ministerie aangevoerd.

Daarom moet worden geconcludeerd dat de onder feit 5 primair tenlastegelegde verduistering sinds 17 juli 2014 is verjaard. Daarmee is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging met betrekking tot dit feit.

4 De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ten aanzien van de afzonderlijke feiten de volgende standpunten ingenomen.

De onder feit 1 primair tenlastegelegde afdreiging acht de officier van justitie bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring die de aangever bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Voorts blijkt uit de bankafschriften dat de aangever vele malen grote geldbedragen aan de verdachte en zijn medeverdachte (hierna te noemen: de verdachten) heeft overgemaakt.

Ook de onder feit 2 tenlastegelegde poging tot afdreiging acht de officier van justitie bewezen op grond van voornoemde aangifte van [slachtoffer 1] en diens verklaring bij de rechter-commissaris. De aangever heeft de e-mailberichten en de sms-berichten afkomstig van de verdachten overgelegd. Hieruit blijkt met welke feitelijkheden door de verdachten is gedreigd.

De oplichting van [slachtoffer 2] acht de officier van justitie niet bewezen, nu uit het verhoor van [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris blijkt dat er bij het aangaan van de lening niet is gesproken over de reden van die lening. Er is dus voorafgaand aan het lenen van het geld geen sprake geweest van misleiding van [slachtoffer 2] om de lening te verkrijgen. Dat de verdachten later niet meer voldeden aan de betalingstermijnen, kan niet als oplichting worden gekwalificeerd.

De officier van justitie acht wel bewezen dat de verdachten [slachtoffer 3] hebben opgelicht. Hij is bewogen tot een geldlening door een samenweefsel van allerlei verdichtsels over een op te zetten stichting ten behoeve van minder valide mensen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 3] , de verklaring van de aangever bij de rechter-commissaris en de door de belastingdienst vergaarde gegevens, waaruit blijkt dat [slachtoffer 3]

€ 35.535,00 heeft overgeboekt naar de verdachten. Niet bewezen acht de officier van justitie dat de aangever ook nog een bedrag contant aan de verdachten heeft overhandigd, aangezien deze stelling van de aangever door geen ander bewijsmiddel wordt gestaafd. De officier van justitie heeft voorts gewezen op de gelijke modus operandi ten aanzien van [slachtoffer 3] en de andere slachtoffers van de verdachten.

Ook bewezen acht de officier van justitie het verduisteren van geld van de rekening van de zoon van de verdachten. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 9] en het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van een analyse van de bankrekening van [slachtoffer 9] . Dit is blijkens de bankafschriften gebeurd in de periode van 14 juni 2006 tot en met 16 juli 2008. De verdachte was gemachtigd tot het beheer van de rekening van de destijds minderjarige zoon. De officier van justitie acht bewezen dat een bedrag van € 39.562,00 verduisterd is.

De onder feit 6 primair tenlastegelegde uitkeringsfraude acht de officier van justitie bewezen op basis van het onderzoek door de sociale recherche en de verklaring van de verdachte hieromtrent.

De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 7 op het standpunt gesteld dat hij primair bewezen acht dat wijlen [slachtoffer 4] gedwongen is om geld aan de verdachten over te maken. Hij grondt de bewezenverklaring op de verklaringen die de zoon van [slachtoffer 4] bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd en de bankafschriften waaruit blijkt dat wijlen [slachtoffer 4] in totaal € 61.554,96 aan de verdachten heeft overgemaakt. Ook hier is er sprake van eenzelfde modus operandi als ten aanzien van de andere slachtoffers, hetgeen de officier van justitie als ketenbewijs ten laste van de verdachte beschouwt.

Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat er in ieder geval sprake is van witwassen van € 61.554,96, zoals onder meer subsidiair ten laste is gelegd. Dit bedrag is immers in ieder geval afkomstig uit uitkeringsfraude.

De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 8 vrijspraak gevorderd voor het primair tenlastegelegde. Het ontbreken van een vergunning maakt immers nog niet dat de loten vals zijn. Wel bewezen acht de officier van justitie dat de verdachten de loten hebben gebruikt als waren zij echt, terwijl er helemaal geen loterij was.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank waar het een bewezenverklaring van de feiten 2 en 6 betreft.

Voor de overige feiten heeft de raadsman vrijspraak bepleit.

Zo ontbreekt ten aanzien van feit 1 het bewijs dat [slachtoffer 1] tot de betalingen is gedwongen. De aangifte en het feit dat er een groot geldbedrag is overgemaakt is onvoldoende om dwang te bewijzen. Uit de e-mailberichten die op de tenlastegelegde periode zien, blijkt geen bedreiging.

Feit 3 primair betreft een civielrechtelijke geschil aldus de raadsman. Er is een overeenkomst van geldlening opgesteld en tot aan de aanhouding heeft verdachte voldaan aan de termijnbetalingen.

Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het zich voordoen als een bonafide geldlener onvoldoende is om te komen tot de kwalificatie oplichting blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Ook blijkt uit de jurisprudentie dat een enkele leugen onvoldoende is. Er moet...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT