Uitspraak Nº 03/995006-12. Rechtbank Limburg, 2018-09-04

ECLIECLI:NL:RBLIM:2018:8337
Date04 Septiembre 2018
Docket Number03/995006-12
RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Strafrecht

Parketnummer: 03/995006-12

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 september 2018

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens verdachte] ,

wonende te [adresgegevens verdachte] .

De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.M.H. Römkens, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 19, 20, 22, 25, 26, 27 en 28 juni 2018. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens gesloten op de zitting van 21 augustus 2018.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht (bijlage I).

De verdenking komt er, na wijziging tenlastelegging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:

feit 1: samen met een ander of anderen facturen, een brief, een Aanvulling II Samenwerkingsovereenkomst Zorgfaciliteiten en een schriftelijke volmacht heeft vervalst, dan wel hieraan medeplichtig is geweest;

feit 2: samen met een ander of anderen, die de geldbedragen en/of goederen uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich had, geldbedragen en/of paarden, kunstvoorwerpen, horloges, onroerende goederen, audiovisuele apparatuur en fitnessapparatuur voor in totaal € 1.659.530,- heeft verduisterd van SGL;

feit 3: samen met een ander of anderen de Raad van Toezicht van SGL heeft opgelicht voor in totaal € 179.301,-, dan wel hieraan medeplichtig is geweest;

feit 4: als manager backoffice en/of bedrijfsdirecteur van [naam BV] samen met een ander of anderen, geldbedragen en/of paarden, loon werknemer en onroerende goederen voor in totaal € 235.023,- heeft verduisterd van [naam BV] .

Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in de bewezenverklaring door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

De rechtbank heeft ter terechtzitting de onderdelen van de tenlastelegging aan de hand van een behandelschema besproken, welk behandelschema aan dit vonnis is gehecht (bijlage II).

De rechtbank zal in dit vonnis dezelfde volgorde aanhouden bij de bespreking van de onderdelen van de tenlastelegging, met uitzondering van feitonderdeel 26.

3 De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
3.1

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat (a) sprake is van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn en (b) de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd zodanige gebreken kent dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces is geschonden. [verdachte] is dan ook niet in de gelegenheid gesteld om de onjuiste conclusies van de Belastingdienst en de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) te weerleggen. Het onderzoek getuigt van vooringenomenheid. De FIOD en het Openbaar ministerie (OM) borduren voort op de onjuiste conclusies van de Belastingdienst, die nergens op zijn gebaseerd. Feitenonderzoek vindt niet plaats. Ontlastend materiaal wordt niet aan het dossier toegevoegd. Aan getuigen worden onjuiste conclusies voorgelegd.

3.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het OM kan worden ontvangen in de vervolging van [verdachte] . Van grove vormverzuimen en/of grove schending van andere processuele beginselen is geen sprake. Een overschrijding van de redelijke termijn kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM.

3.3

De beoordeling door de rechtbank

Inleiding

Op de regiezitting van 6 en 8 november 2017 is in deze zaak ook een verzoek tot niet‑ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie gedaan. De daarvoor thans aangedragen argumenten zijn ook destijds door de verdediging naar voren gebracht. De rechtbank heeft op de zitting van 10 november 2017 geoordeeld dat er op dezelfde gronden als overwogen in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] geen grond is voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie wegens vermeende ernstige gebreken in het (voor)onderzoek naar verdachte.

In de zaak van medeverdachte [medeverdachte] heeft de rechtbank op de zitting van 10 november 2017 als volgt beslist en overwogen1:

‘Het verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring berust kort samengevat in de woorden van de rechtbank op het argument dat de wijze waarop het onderzoek is gevoerd, zodanige gebreken kent dat het recht op een eerlijk proces geschonden is. Dat komt volgens verdachte [medeverdachte] door het volgende:

  1. In de aanvang van het onderzoek heeft de FIOD de Belastingdienst aangestuurd;

  2. Daardoor had het boekenonderzoek van de Belastingdienst dat formeel gericht was op de [naam stichting 1] (verder: [naam stichting 1] ) en [naam BV] (verder: [naam BV] ) alleen maar tot doel verdachte te kunnen belasten;

  3. Daardoor was de controlerend ambtenaar bevooroordeeld en stond de uitkomst van het belastingonderzoek bij [naam BV] al vast voordat het onderzoek begon;

  4. In het belastingonderzoek van [naam BV] zijn aan verdachte geen vragen gesteld. Op basis van dit onderzoek is aan hem privé een aanslag voor de Inkomstenbelasting (IB) opgelegd zonder dat hij gehoord is;

  5. Het onderzoek van de Belastingdienst is een slecht onderzoek dat niet is gebaseerd op feiten. De inspecteur heeft op basis van dit onderzoek verdachte aanvankelijk voor het gebruik van de zorgmanege belast voor een bedrag van anderhalf miljoen euro, dat recentelijk in rechte is gecorrigeerd tot 17.000 euro op jaarbasis, bij welke gelegenheid het boekenonderzoek als bestuurlijk onbehoorlijk is gekwalificeerd en de conclusies geen stand hebben gehouden. De FIOD heeft voortgeborduurd op onderzoeksresultaten waarvan is gebleken dat zij nergens op zijn gebaseerd. Door de naar aanleiding van het FIOD-onderzoek ontstane negatieve publiciteit (‘miljoenenfraude in de zorg’) waren veel getuigen niet bereid om nog in het voordeel van verdachte te verklaren;

  6. Aan een aantal getuigen is daarenboven uitvoerig geciteerd uit de door controlerend ambtenaar [getuige 1] tegenover de FIOD afgelegde verklaring, welke verklaring niet is gebaseerd op juiste feiten, zoals al blijkt uit de gecorrigeerde aanslag IB;

  7. Vragen die de verdediging aan getuigen bij de rechter-commissaris wilde stellen over de hierboven beschreven gang van zaken werden belet;

  8. De FIOD heeft vanuit vooringenomenheid en tunnelvisie alleen die documenten gebruikt en aan het dossier toegevoegd die de beschuldigingen ondersteunen.

Naast voormelde door de verdediging gestelde gebreken heeft de verdediging gewezen op het feit dat de redelijke termijn in deze zaak inmiddels ruimschoots is overschreden.

De rechtbank zal deze argumenten per onderdeel bespreken en beoordelen.

Ad i. De aanleiding voor het strafrechtelijk onderzoek is in het procesdossier beschreven in hoofdstuk 2 (blz. 24-29) van het algehele overzichtsproces-verbaal (OPV). De rechtbank vat de beschreven gebeurtenissen voor zover hier van belang als volgt samen:

a. Op 20 november 2008 meldt een medewerkster van het CZ-Zorgkantoor de FIOD een door CZ ontvangen signaal over fraude bij SGL. AWBZ-gelden zouden ten onrechte worden gebruikt voor de aankoop van een manege en warmbloedpaarden. CZ had begin 2007 (van een journalist) en begin 2008 (via de NZa) ook signalen gehad over fraude bij SGL;

b. De FIOD onderzoekt daarop open bronnen over SGL, [naam stichting 1] en [naam BV] ;

c. De FIOD doet op 25 november 2008 navraag bij de Belastingdienst en verneemt dat er van SGL over 2004 een summier controlerapport is, dat in 2007 iemand anoniem heeft gemeld dat SGL op formeel onjuiste gronden een manege zou exploiteren en dat er bij [naam BV] , die de manege zou exploiteren, nog geen boekenonderzoek is geweest.

d. De FIOD ontvangt op 20 januari 2009 een (op dat moment) anonieme brief uit handen van de voorzitter van het RIEC [naam voorzitter] , onder andere over het uitbaten door [naam BV] van een manege met 44 paarden waarvan er maar één of twee door gehandicapten bereden konden worden. Dit zou tot stand zijn gekomen met geld van SGL. [medeverdachte] zou met geld van SGL op grote schaal onroerend goed hebben gekocht en kostbare kunstvoorwerpen die voorheen bij SGL hingen, in zijn huis hebben hangen.

e. Na overleg tussen FIOD en Belastingdienst op 22 januari 2009 heeft, vanwege het op dat moment ontbreken van concrete verdenkingen, de Belastingdienst besloten een boekenonderzoek te doen bij SGL.

f. De FIOD heeft op 8 maart 2010 bij de Belastingdienst geïnformeerd naar de bevindingen van het onderzoek. Daarbij bleek dat er geen voortgang in het boekenonderzoek zat, waarbij de Belastingdienst de indruk had dat het onderzoek door SGL onnodig werd vertraagd en opgehouden.

g. Op 8 juni 2010 kwam er een anonieme brief, naar achteraf blijkt afkomstig van [getuige 2] , binnen bij de Belastingdienst over [naam BV] , die voor de Belastingdienst reden was om bij [naam BV] een boekenonderzoek in te stellen.

h. Via [naam voorzitter] werd medio juni 2010 bekend dat [getuige 2] de schrijver was van de anonieme brief. De FIOD besluit vervolgens op 27 augustus 2010 in overleg met het Openbaar Ministerie, mede omdat het boekenonderzoek werd tegengewerkt, om [getuige 2] en [getuige 3] (de verkoper van de manege aan [naam stichting 1] ) te horen. Dit is op 2 en 23 september 2010 gebeurd. [getuige 2] doet tijdens zijn verhoor aangifte van valsheid in geschrifte en verduistering tegen [medeverdachte] .

i. In november 2010 vond er een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT