Uitspraak Nº 05-760000-20. Rechtbank Gelderland, 2020-12-14

ECLIECLI:NL:RBGEL:2020:7009
Docket Number05-760000-20
Date14 Diciembre 2020
CourtRechtbank Gelderland (Neederland)

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Arnhem

Parketnummer: 05/760000-19

Datum uitspraak : 14 december 2020

Tegenspraak

vonnis van de meervoudige militaire kamer

in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] ,

wonende aan de [adres] ,

raadsman: mr. M. Broere, advocaat in Roosendaal.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 8 april 2019 en

30 november 2020.

1 De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is kort weergegeven ten laste gelegd:

feit 1: mensenhandel

  1. ls bedoeld in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr); en/of

  2. als bedoeld in artikel 273, eerste lid, aanhef en onder 4° Sr; en/of

  3. als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 6° Sr;

feit 2: (een gewoonte maken van) mensensmokkel;

feit 3: (een gewoonte maken van) illegale tewerkstelling;

feit 4: diefstal en/of verduistering in dienstbetrekking subsidiair gewoonteheling

van militaire goederen.

De feiten 1, 2 en 3 hebben betrekking op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en vermelden als pleegperiode telkens de periode van

1 december 2012 tot en met 30 juni 2015.

De volledige tenlastelegging is als bijlage aan het eind van dit vonnis opgenomen.

2 De standpunten van partijen

De officier van justitie heeft gerequireerd tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de feiten 2, 3 en 4 (de verduisteringsvariant) wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.

De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit.

3 Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Inleidende overwegingen feit 1, feit 2 en feit 3

In het navolgende zal de militaire kamer de in de tenlastelegging vermelde personen aanduiden als [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .

De militaire kamer overweegt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verklaringen hebben afgelegd die belastend voor verdachte zouden kunnen zijn. De verdediging is echter niet in de gelegenheid geweest om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te ondervragen. Verzoeken daartoe zijn afgewezen omdat de verblijfsgegevens van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onbekend waren en het onaannemelijk was dat zij binnen aanvaardbare termijn ter zitting konden verschijnen en worden gehoord. Naar het oordeel van de militaire kamer zijn de verklaringen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] over hun eigen ervaringen hebben afgelegd aan te merken als ‘sole and decisive’ als onder meer bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 15 december 2015 (Schatschaschwili vs. Duitsland, 9154/10, NJ 2017/294). De militaire kamer overweegt in dit verband dat het steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] slechts bestaat uit de auditu verklaringen, te weten de verklaringen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben afgelegd over wat ze van elkaar hebben gehoord en informatie van medewerkers van hulporganisaties die is gebaseerd op wat zij van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben vernomen. Naar het oordeel van de militaire kamer kan de omstandigheid dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet door de verdediging konden worden ondervraagd, en de verdediging hierdoor geen effectieve mogelijkheid heeft gehad zich te verdedigen tegen de mogelijk belastende verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , niet worden gecompenseerd en daarom zal de militaire kamer de door hen afgelegde verklaringen niet voor het bewijs gebruiken.

Over de gevolgen van dit oordeel voor de beoordeling van de feiten 1, 2 en 3 zal de militaire kamer hieronder ingaan.

Feit 1 (mensenhandel)

Naar het oordeel van de militaire kamer bevat het dossier onvoldoende bewijs om te komen tot het oordeel dat bij verdachte sprake was van het oogmerk om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] uit te buiten. Ook is onvoldoende bewijs voorhanden om bewezen te achten dat op enig moment sprake was van een situatie waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.

Dit betekent dat de militaire kamer, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, verdachte volledig zal vrijspreken van feit 1.

Feit 2 (mensensmokkel)

a. met betrekking tot de vraag of sprake was van “wederrechtelijke toegang of doorgang”

De militaire kamer overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet duidelijk is geworden wanneer en hoe lang [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in Nederland dan wel de Europese Unie hebben verbleven. Zo ontbreken kopieën van hun paspoorten (met in- en uitreisstempels) en ontbreekt een groot deel van de vliegtickets dan wel boardingpassen.

Uit het dossier blijkt over de inreis van [slachtoffer 1] enkel dat zij in januari of februari 2013 naar Nederland is gekomen. Over de inreis van [slachtoffer 2] blijkt enkel dat er een ticket op naam van [slachtoffer 2] is geboekt voor een reis van Bélem (Brazilië) naar Brussel met vertrek op 12 februari 2015. En van de inreis van [slachtoffer 3] bevinden zich boardingpassen van haar reis vanuit Brazilië in het dossier, waaruit volgt dat zij op 23 april 2015 in Brussel is aangekomen. Het dossier biedt geen aanknopingspunten over de vraag of bij boeking van de vliegtickets de exacte datum van uitreis van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] al bekend was.

De militaire kamer overweegt dat in de ten laste gelegde periode Braziliaanse staatsburgers die maximaal 90 dagen in Nederland wilden verblijven, geen visum nodig hadden. Als uitgangspunt gold dat zij rechtmatig verblijf hadden in Nederland gedurende een vrije termijn van 90 dagen na hun inreis. Uit het dossier vloeit voort dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in elk geval binnen die vrije termijn de woning van verdachte hebben verlaten, terwijl [slachtoffer 1] ook na verloop van die vrije termijn bij het gezin van verdachte verbleef.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de toegang van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] tot Nederland wederrechtelijk was omdat het steeds de bedoeling is geweest dat zij langer dan deze vrije termijn van 90 dagen in Nederland zouden gaan verblijven. De militaire kamer overweegt allereerst dat verdachte en zijn echtgenote dit niet hebben verklaard. Door de uitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het bewijs kunnen hun verklaringen niet bijdragen aan het antwoord op de vraag of verdachte wist dat het al dan niet de bedoeling was dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] langer dan 90 dagen zouden blijven. Gelet op de sterk wisselende verklaringen die [slachtoffer 1] hierover bij de Koninklijke Marechaussee en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, leiden haar verklaringen evenmin tot de overtuiging van de militaire kamer dat het de bedoeling was dat zij meer dan 90 dagen in Nederland zou gaan verblijven en dat verdachte dat van te voren wist of ernstige redenen had dat te vermoeden. De militaire kamer overweegt dat verdachte ter zitting een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT