Uitspraak Nº 05/780095-14. Rechtbank Gelderland, 2016-10-31

ECLIECLI:NL:RBGEL:2016:5833
Date31 Octubre 2016
Docket Number05/780095-14
CourtRechtbank Gelderland (Neederland)

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Zutphen

Parketnummer : 05/780095-14

Datum uitspraak : 31 oktober 2016

Tegenspraak

vonnis van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland

tegen

[verdachte 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,

wonende te [adres 1] .

Raadsman: mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2016.

1 De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 29 november 2012, in

elk geval in 2012, te Apeldoorn, in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,

een arbeidsovereenkomst - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs

van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of

valselijk heeft doen opmaken of vervalsen,

immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met haar mededader(s),

althans alleen, valselijk en/of in strijd met de waarheid

-in die arbeidsovereenkomst vermeld en/of doen vermelden, zakelijk

weergegeven, dat de daarin genoemde persoon (te weten [naam 3] )

als werknemer in dienst was van [naam 2] , en/of

-die arbeidsovereenkomst bij de vermelding "voor akkoord werkgever" voorzien

van een paraaf/handtekening,

zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken

en/of door anderen te doen gebruiken;

art 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht

2.

zij in of omstreeks de periode van 10 april 2014 tot en met 26 juni 2014 te

Apeldoorn, in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,

zich opzettelijk mondeling jegens [naam 3] heeft geuit,

kennelijk om haar vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een

rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden,

terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist/wisten of ernstige reden

had/hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,

immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) opzettelijk die

[naam 3] , terwijl deze was uitgenodigd voor het afleggen van een

(getuigen)verklaring ten overstaan van één of meer opsporingsambtenaren en/of

onderweg was naar het politiebureau om een (getuigen)verklaring te gaan

afleggen,

-opgebeld en gezegd dat deze [naam 3] moest wachten bij de

Rabobank en/of

-deze [naam 3] aangesproken en/of

-deze [naam 3] gezegd dat zij niet naar de politie moest gaan

en/of dat zij geen verklaring moest/mocht afleggen en/of dat zwijgen het

beste was

art 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 285a lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.

zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 21 november 2011, in

elk geval in 2011, te Apeldoorn, in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,

een arbeidsovereenkomst - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs

van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of

valselijk heeft doen opmaken of vervalsen,

immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met haar mededader(s),

althans alleen, valselijk en/of in strijd met de waarheid

-in die arbeidsovereenkomst vermeld en/of doen vermelden, zakelijk

weergegeven, dat de daarin genoemde persoon (te weten [naam 4]

[naam 4] als werknemer in dienst was van [naam 5]

[naam 5] , en/of

-die arbeidsovereenkomst bij vermelding "voor akkoord werkgever" voorzien van

een paraaf/handtekening,

zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken

en/of door anderen te doen gebruiken;

art 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht

2 Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft – kort gezegd - gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en het onder 2 tenlastegelegde, te weten het opmaken van een valse arbeidsovereenkomst voor [naam 6] en het beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van deze [naam 7] . Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde, te weten het opmaken van een valse arbeidsovereenkomst voor [naam 8] .

In het door hem ter zitting overgelegde en voorgedragen – aan het proces-verbaal gehechte – schriftelijk requisitoir heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van een – aan het proces-verbaal gehechte – pleitnotitie.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijspraak

De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde, te weten de beïnvloeding van de verklaringsvrijheid van [naam 6] .

De rechtbank overweegt als volgt.

Ten laste is gelegd artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. Deze bepaling is ingevoerd

in verband met de bedreiging van beschermde getuigen. Bij de behandeling van dat wetsontwerp heeft de toenmalige minister van justitie, E.M.H. Hirsch Ballin over die bepaling in de Memorie van Toelichting opgemerkt (kamerstukken vergaderjaar 1991-1992, 22 483, nr. 3, blz. 39): “Ik stel voor niet alleen de intimidatie van getuigen en deskundigen doch ook de intimidatie van personen die tijdens het opsporingsonderzoek een verklaring willen afleggen onder het bereik van de voorgestelde strafbepaling te brengen.”

Het woord “intimidatie” komt de rechtbank voor als een begrip met een beperktere strekking dan de woorden in de wetstekst “…diens vrijheid … beïnvloeden”; wetshistorie en jurisprudentie laten zich hierover niet uit.

De rechtbank is in deze van oordeel dat, mede gelet op het hierboven gemelde, vereist is dat sprake is geweest van enige vorm van intimidatie om te komen tot beïnvloeding in de zin van artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal, de verhoren bij de rechter-commissaris, de tapgesprekken en de sms-berichten tussen verdachte en [voornaam] [naam 7] , opgemaakt kan worden dat er in die contacten enige druk is uitgeoefend op [naam 7] . Echter, om te spreken van een dusdanige druk dat geconcludeerd moet worden dat sprake was van beïnvloeding als bedoeld in de strafbepaling, voert te ver. Verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde (mede)plegen van het opmaken...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT