Uitspraak Nº 05/840435-14. Rechtbank Gelderland, 2020-07-17

ECLIECLI:NL:RBGEL:2020:3628
Docket Number05/840435-14
Date17 Julio 2020
CourtRechtbank Gelderland (Neederland)
RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Arnhem

Parketnummer: 05/840435-14

Raadkamernummer: 20/90

Datum uitspraak: 17 juli 2020

Beschikking van de meervoudige raadkamer van de rechtbank ingevolge artikel 557c (oud) van het Wetboek van Strafvordering

in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,

zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande.

De procedure

Op 27 februari 2020 is bij de rechtbank binnengekomen een vordering ex artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van de officier van justitie strekkende tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van gijzeling voor de duur van 1080 dagen conform artikel 36e lid 11 van het Wetboek van Strafrecht jo 6:6:25 lid 4 Sv, dan wel 180 dagen gijzeling conform de voormalige tabel lijfsdwang, vastgesteld door het LOVS, zoals deze tot 1 januari 2020 werd gehanteerd.

Het onderzoek in raadkamer

De vordering is in openbare raadkamer van deze rechtbank behandeld op 3 juli 2020. Gehoord is de officier van justitie, mr. J.F. Menke. Veroordeelde is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen.

De bevoegdheid van de rechtbank

Op 1 januari 2020 is de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82; hierna: Wet USB) in werking is getreden. Voor zover hier van belang strekt deze wet ertoe om in zaken als deze, waarin een ontnemingsmaatregel is opgelegd en betaling en volledig verhaal zijn uitgebleven, in de toekomst geen lijfsdwang meer toe te passen maar het dwangmiddel van gijzeling, waarbij al bij de oplegging van de maatregel het maximale aantal dagen waarvoor dit dwangmiddel kan worden toegepast, wordt vastgesteld. Het openbaar ministerie kan vervolgens bij de rechter machtiging vorderen de veroordeelde te gijzelen.

Ingevolge artikel XLIVa, eerste lid, van de Invoeringswet USB (Stb. 2019, 504) hebben de wijzigingen van de artikelen 36e en 36f van het Wetboek van Strafrecht géén gevolgen voor de toepassing van een lijfsdwang of vervangende hechtenis die door de rechter vóór 1 januari 2020 is bepaald. Ingevolge het tweede artikellid wordt een lijfsdwang toegepast met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden vóór 1 januari 2020, met dien verstande dat de artikelen 6:4:20, vierde lid, tweede volzin, en 6:6:25, zevende lid, tweede volzin, Sv van overeenkomstige toepassing zijn.

Anders dan waar de wetgever volgens artikel XLIVa, eerste lid, van de Invoeringswet USB vanuit lijkt te gaan werd vóór 1 januari 2020 bij oplegging van de ontnemingsmaatregel niet (de maximale duur van) de lijfsdwang bepaald. Pas als volledige betaling van de opgelegde maatregel uitbleef, kon het openbaar ministerie ex artikel 577c, eerste lid, (oud) van het Wetboek van Strafvordering verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang vorderen.

De memorie van toelichting bij artikel XLIVa van de Invoeringswet USB luidt als volgt:

‘Met de Wet USB worden de op dit moment bij de tenuitvoerlegging van een ontnemingsmaatregel en een schadevergoedingsmaatregel als dwangmiddel toegepaste lijfsdwang...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT