Uitspraak Nº 05/880594-20. Rechtbank Gelderland, 2020-12-11

ECLIECLI:NL:RBGEL:2020:6780
Docket Number05/880594-20
Date11 Diciembre 2020
CourtRechtbank Gelderland (Neederland)

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Zutphen

Parketnummer: 05/880594-20

Datum uitspraak : 11 december 2020

Tegenspraak

vonnis van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1983 in [geboorteplaats] ,

wonende aan de [adres] .

Raadsman: mr. M. van Kan, advocaat in Zutphen.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van

27 november 2020.

1 De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 18 april 2020 te Brummen opzettelijk brand heeft gesticht in/op/aan een uitbouw van een woning gelegen aan Voorsterweg 17

door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid brandgel, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die uitbouw, althans een gedeelte van die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die uitbouw en/of goederen in die uitbouw/die woning en/of goederen in belendelende perceel/percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of

levensgevaar voor personen in belendelende perceel/percelen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen in belendelende perceel/percelen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs 1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting met gevaar voor goederen en personen, zoals ten laste is gelegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het veroorzaken van (levens)gevaar voor anderen en heeft vrijspraak van dit bestanddeel bepleit. Voor het overige heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.

Beoordeling door de rechtbank

Er is ten aanzien van de brandstichting als zodanig sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:

- het proces-verbaal van aangifte p. 85;

- het proces-verbaal van bevindingen p. 79;

- het proces-verbaal van verhoor getuige p. 112;

- het proces-verbaal forensisch onderzoek woning p. 126, 127 en 129;

- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 november 2020.

Bewijsoverwegingen

Over het gevaar dat door de brand is ontstaan, overweegt de rechtbank op grond van bovenstaande bewijsmiddelen als volgt.

Getuige [naam 1] zag rond half 3 ’s nachts vanuit zijn slaapkamer vlammen bij de woning van aangeefster, zijn achterbuurvrouw. Volgens getuige was er zoveel rook, dat hij de woning van aangeefster niet via de achterzijde binnen kon gaan. De politie - die kort daarna ter plaatse was – zag dat er aan de voor- en achterzijde uit de ramen op de eerste verdieping en uit de houten aanbouw aan de achterzijde van de tussenwoning van aangeefster veel rook kwam. Buren hadden veel last van stank, die vermoedelijk via de vliering hun richting op was getrokken. Geconfronteerd met foto’s in het dossier, onder andere foto nummer 9 van pagina 135, heeft verdachte ter zitting erkend dat hierop is te zien dat de door de brand zwart geblakerde plekken aan de achterzijde van de woning van aangeefster praktisch reiken tot het bovenraam van de buren van nummer 15 en dat op een andere foto ook roetschade is te zien dat de aanbouw van de buren. De forensische politie heeft geconcludeerd dat als de brand niet tijdig was ontdekt, niet alleen schade had kunnen ontstaan aan naburige woningen, maar dat de brand vanwege de rookgassen ook letsel en zelfs overlijden bij omwonenden had kunnen veroorzaken, zeker gezien het tijdstip. De twee honden die in de aanbouw van de woning van aangeefster aanwezig waren, zijn overleden. De woning van aangeefster is als gevolg van de brand onbewoonbaar verklaard; het opknappen en schoonmaken van de woning zal maanden duren, aldus aangeefster.

Gezien de omvang en heftigheid van de brand, zoals hierboven beschreven, het nachtelijk tijdstip -waarop mensen doorgaans liggen te slapen- alsmede de omstandigheid dat het gaat om een tussenwoning met houten verdiepingsvloeren,2 is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat door het op meerdere plaatsen in brand steken van de houten aanbouw met een brandversnellend middel zoals verdachte heeft gedaan, niet alleen schade aan de goederen van aangeefster zou ontstaan, maar dat de brand ook gevaar voor de belendende woningen en levensgevaar voor omwonenden zou (kunnen) veroorzaken.

Het verweer van de verdediging, dat verdachte de brand direct erna heeft geblust en in de veronderstelling verkeerde dat de brand uit was, laat - wat daar ook van zij - onverlet dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht. Het opzet behoeft niet gericht te zijn op het teweegbrengen van de gevolgen. Dat verdachte niet de intentie had om levensgevaar te veroorzaken, staat gezien de beschreven voorzienbaarheid een bewezenverklaring van dit gevolg dus niet in de weg.

Overigens is uit het forensisch onderzoek niet naar voren gekomen dat verdachte daadwerkelijk de brand heeft proberen te blussen. Bovendien is gesteld noch gebleken dat hij iets heeft ondernomen om te controleren of het vuur ook echt was gedoofd.

3 De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT