Uitspraak Nº 06/920103-12. Rechtbank Gelderland, 2020-04-09

ECLIECLI:NL:RBGEL:2020:2219
Date09 Abril 2020
Docket Number06/920103-12
CourtRechtbank Gelderland (Neederland)

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Zutphen

Parketnummer : 06/920103-12

Datum uitspraak : 9 april 2020

Tegenspraak

vonnis van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[verdachte (rechtspersoon)] ,

gevestigd aan [adres verdachte] ,

via [Holding verdachte] vertegenwoordigd door

[vertegenwoordiger 1 verdachte] , geboren op [geboortedatum vertegenwoordiger 1 verdachte] in [geboorteplaats vertegenwoordiger 1 verdachte] en

Nicolette Adriana Maria [vertegenwoordiger 2 verdachte], geboren op [geboortedatum vertegenwoordiger 2 verdachte] in [geboorteplaats vertegenwoordiger 2 verdachte] ,

beiden woonachtig aan [adres vertegenwoordiger 1 en vertegenwoordiger 2 verdachte] .

Raadslieden: mr. A.H.T. de Haas en mr. F.B.A.M. van Oss, advocaten te Harderwijk.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 15 april 2019,

13 september 2019, 14 november 2019, 11 maart 2020 en 9 april 2020.

1 De inhoud van de tenlastelegging

De volledige tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking tegen verdachte komt er kort gezegd op neer dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan

het in de periode van 20 oktober 2008 tot en met 6 februari 2013 (mede)plegen van valsheid in geschrift door van negen budgethouders in totaal veertien verantwoordingsformulieren valselijk op te maken of te vervalsen door daarop

- een bedrag te vermelden voor verleende zorg, terwijl dit bedrag lager had moeten zijn omdat geen of minder zorg is verleend;

- zorgvorm(en) te vermelden die niet is/zijn verleend;

- valselijk (een) handtekening(en) van budgethouder(s) te (laten) zetten;

althans

het in de periode van 9 december 2008 tot en met 13 februari 2013 (mede)plegen van het gebruik maken van de hiervoor vermelde valse dan wel vervalste verantwoordingsformulieren door deze te overleggen aan het Zorgkantoor.

2 De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard omdat het onderzoek is verricht met vooringenomenheid en onwil om een eerlijk proces mogelijk te maken. Volgens de verdediging hebben zich tijdens het voorbereidende onderzoek onherstelbare vormverzuimen voorgedaan waardoor de verdediging ernstig nadeel heeft ondervonden en zijn tijdens het onderzoek fundamentele inbreuken op de beginselen van een goede procesorde gemaakt waardoor het wettelijke systeem in de kern is geraakt. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de verdediging ter zitting verzocht het eerder door haar voorgedragen preliminair verweer, waarin zij een overzicht van tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie strekkende punten en schendingen heeft opgenomen en toegelicht, als herhaald en ingelast te beschouwen. Tot slot is volgens de verdediging sprake van schending van de redelijke termijn en moet het Openbaar Ministerie ook om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging.

De beoordeling door de rechtbank

Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376 stelt de rechtbank voorop dat wanneer zich tijdens het voorbereidende onderzoek onherstelbare vormverzuimen hebben voorgedaan dat alleen in uitzonderlijke gevallen leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Daarvoor is alleen plaats als het vormverzuim of de vormverzuimen daarin bestaan dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.

De rechtbank zal hierna meer concreet op de door de verdediging naar voren gebrachte punten ingaan, waarbij de rechtbank deze enigszins anders heeft gerangschikt en gegroepeerd dan ze door de verdediging naar voren zijn gebracht.

De verdediging heeft ten eerste aangevoerd dat ondanks verzoeken van de verdediging daartoe getuigenverhoren van cliënten van [verdachte] niet in een kindvriendelijke studio door speciaal opgeleide verhoorders hebben plaatsgevonden, waardoor de getuigen niet in het voordeel van [vertegenwoordiger 1 verdachte] , [vertegenwoordiger 2 verdachte] en [verdachte] hebben verklaard.

Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat er in het onderzoek doelbewust voor is gekozen om de cliënten van [verdachte] op een regulier politiebureau door opsporingsambtenaren van de Inspectie SZW te laten horen om daarmee te voorkomen dat zij “in het voordeel van [verdachte] ” zouden verklaren. Evenmin kan het laten horen van getuigen op deze gebruikelijke manier worden aangemerkt als grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte waardoor aan het recht op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekortgedaan.

Ten tweede heeft de verdediging opgemerkt dat zij meerdere malen heeft verzocht in het onderzoek te betrekken dat [verdachte] meer zorg heeft verleend dan is geadministreerd, alsook dat in het onderzoek steeds (naar de rechtbank begrijpt: ten onrechte) tot uitgangspunt is genomen dat [vertegenwoordiger 1 verdachte] geen zorg heeft verleend en [vertegenwoordiger 2 verdachte] maar in beperkte mate zorg heeft verleend. De verdediging heeft daarbij niet gesteld en onderbouwd waarom dit vervolgens met zich brengt dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan het recht van verdachte op een eerlijk proces tekort is gedaan. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat door tunnelvisie of door een onvoldoende objectieve op waarheidsvinding gerichte instelling door de opsporingsambtenaren van de Inspectie SZW of door het Openbaar Ministerie een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.

Ten derde heeft de verdediging aangevoerd dat de verdediging en de rechtbank onjuist zijn geïnformeerd doordat het Openbaar Ministerie niet bereid was mee te werken aan een open en eerlijk proces. Zij heeft gesteld dat i) de verdediging pas na meerdere verzoeken de beschikking heeft gekregen over geluidsopnamen en de verbatim uitwerkingen van de verhoren van de cliënten van [verdachte] , ii) zij vervolgens heeft moeten vaststellen dat de van de verhoren opgemaakte processen-verbaal niet een juiste en volledige weergave zijn van hetgeen tijdens de verhoren is gezegd en voorgevallen en iii) uit de geluidsopnamen kan worden afgeleid dat de door het Openbaar Ministerie verstrekte verbatim uitwerkingen ten onrechte als zodanig zijn aangeduid: in die uitwerkingen ontbreken passages en er blijken woorden of zinsdelen als “onverstaanbaar” te zijn weergegeven terwijl deze wel verstaanbaar te zijn. Volgens de verdediging is daarmee gehandeld in strijd met de verbaliseringsplicht, de plicht tot adequate dossiervorming, het vertrouwensbeginsel (“verbatim is niet verbatim”) en het zorgvuldigheidsbeginsel.

De rechtbank stelt vast dat de verdediging uiteindelijk de beschikking heeft gekregen over de geluidsopnamen van de verhoren en dat zij heeft kunnen vaststellen wat tijdens de verhoren is gezegd en voorgevallen. Voor zover sprake was van vormverzuimen zijn die hersteld en is er dus geen aanleiding om tot niet-ontvankelijk van het Openbaar Ministerie te komen. Bovendien moet worden vastgesteld dat de verdediging in staat is gesteld het standpunt in te nemen dat en waarom volgens haar sprake is van onjuiste en onvolledige weergave in de processen-verbaal. Aan het recht van verdachte op eerlijke behandeling van de zaak is dus niet tekort gedaan.

Ten vierde heeft de verdediging aangevoerd dat zij aan de hand van de geluidsopnamen van de verhoren heeft vastgesteld dat de verhoren zeer gebrekkig hebben plaatsgevonden. De verhorende ambtenaren waren volgens de verdediging onvoldoende op de hoogte van de destijds geldende regelgeving en de in die regelgeving gehanteerde definities en van het belang van intensieve controles vanuit het zorgkantoor. Daardoor zijn volgens de verdediging aan getuigen verwarrende vragen gesteld en onjuiste conclusies voorgehouden. Voorts zou uit de geluidsopnamen blijken dat de verhorende ambtenaren zich niet respectvol hebben uitgelaten over [vertegenwoordiger 1 verdachte] en andere medewerkers van [verdachte] . Ook zouden de verhoren zijn gestopt als er voldoende in het nadeel van [vertegenwoordiger 1 verdachte] , [vertegenwoordiger 2 verdachte] en [verdachte] was verklaard en is geen onderzoek gedaan naar tegenstrijdigheden in verklaringen.

Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om punten die de betrouwbaarheid van de verklaringen kunnen aantasten en daarmee eventueel onherstelbare vormverzuimen zouden kunnen opleveren. Dat betekent echter niet dat als de door verdediging geschetste gang van zaken juist zou zijn daarmee het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat hetgeen door de verdediging is aangevoerd, ook in onderlinge samenhang bezien, geen aanleiding vormt om tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te komen. Dat oordeel staat echter los van de vraag of de verklaringen van de cliënten van [verdachte] als voldoende betrouwbaar kunnen worden aangemerkt om deze voor het bewijs te kunnen gebruiken. Op die vraag zal hierna worden ingegaan bij de overwegingen ten aanzien van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT