Uitspraak Nº 08/00599. Gerechtshof Amsterdam, 2018-06-14

ECLIECLI:NL:GHAMS:2018:1991
Docket Number08/00599
Date14 Junio 2018
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 08/00599

14 juni 2018

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , te [woonplaats] , overleden op [datum] 2013, hierna belanghebbende,

gemachtigde: mr. J.J. Vetter, Geradts & Vetter Advocaten-Belastingkundigen te Amsterdam

tegen

de uitspraak van 22 april 2008 in de zaak met kenmerk AWB 07/712 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

1
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.

Met dagtekening 16 december 2002 heeft de ontvanger bij beschikking (hierna: de beschikking aansprakelijkstelling) op de voet van artikel 33, eerste lid, onderdeel a, Invorderingswet 1990 (InvW) belanghebbende voor in totaal € 1.241.496 aansprakelijk gesteld voor drie niet betaalde naheffingsaanslagen omzetbelasting, gedagtekend 1 november 2002 ten name van de vennootschap onder firma [X] (hierna: [vof X] ), over de periode 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 (hierna: de naheffingsaanslagen).

1.2.

De ontvanger heeft bij uitspraak van 18 december 2006 het bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling, gedagtekend 10 januari 2003, ongegrond verklaard en deze beschikking gehandhaafd.

1.3.

Het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de rechtbank in haar uitspraak van 22 april 2008 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 mei 2008 en aangevuld bij brief van 12 september 2008. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Bij brief van 15 september 2011 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt.

1.6.

Bij brief van 13 oktober 2011 heeft de ontvanger een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt.

1.7.

Bij brief van 16 februari 2012 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt.

1.8.

Bij e-mailbericht van 1 december 2017 heeft de ontvanger nadere stukken ingediend. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt.

1.9.

Bij brief van 10 januari 2018 heeft belanghebbende een nader stuk, met bijlagen, ingediend.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2018. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Ter zitting is geconstateerd dat (een afschrift van) het hiervoor onder 1.9 vermelde nader stuk niet aan de wederpartij is verzonden. De voorzitter heeft vervolgens het onderzoek geschorst en de ontvanger in de gelegenheid gesteld alsnog te reageren op het stuk, met bijlagen, van belanghebbende van 10 januari 2018.

1.11.

Bij brief van 20 februari 2018 heeft de ontvanger een nader stuk ingediend. Bij brief van 9 maart 2018 heeft belanghebbende hierop gereageerd.

1.12.

Het onderzoek is ter nadere zitting voortgezet op 26 maart 2018.
Namens belanghebbende zijn verschenen gemachtigde, vergezeld van [naam echtgenote belanghebbende] , de weduwe van belanghebbende. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. G.E.M. de Reus en mr. R. Denekamp. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten
2.1.

De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld. In de uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’, de ontvanger als ‘verweerder’ en [vof X] als ‘de Vennootschap’:

“2.1. De Vennootschap werd, blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 16 juni 2000, gevormd door de volgende personen:

- eiser,

- eisers echtgenote: [naam echtgenote belanghebbende] , en

- eisers kinderen: [naam zoon 1 belanghebbende] , [naam zoon 2 belanghebbende] en [naam zoon 3 belanghebbende] .

2.2.

De bedrijfsactiviteiten van de Vennootschap bestaan uit de import van en groothandel in schoenen en de export van computers en aanverwante artikelen. De activiteiten met betrekking tot computers werden volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel ook verricht onder de naam [Handelsnaam] . Op 31 december 2000 werd de vennootschap ontbonden.

2.3.

Aan de Vennootschap is op 14 maart 2000 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het jaar 1999 op grond van een aantal bevindingen van verweerder met betrekking tot door de Vennootschap aangegeven intracommunautaire leveringen. Na namens de Vennootschap daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen Alkmaar (verder: de Inspecteur) de Vennootschap hierover bij brief van 13 december 2000 als volgt bericht:

“U diende namens [de Vennootschap] en (…) bezwaarschriften in tegen de naheffingsaanslagen die op 14 maart 2000 aan uw cliënten zijn opgelegd onder de nummers […] (…).

Volgens de administratie van uw cliënten en de bescheiden die zij hebben overgelegd, zijn de goederen waarvoor de onderhavige aanslagen zijn opgelegd, vervoerd naar Italië en geleverd aan daar gevestigde ondernemers.

Ik heb op dit moment geen gegevens waaruit anders blijkt. Ik zal daarom de naheffingsaanslagen vernietigen.

Ik behoud mij echter het recht voor om nieuwe naheffingsaanslagen op te leggen indien mocht blijken dat de door uw cliënten geschetste feiten niet juist mochten blijken te zijn.

(…)”

2.4.

Vervolgens heeft de Inspecteur bij de Vennootschap over het jaar 2000 een controle-onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek hebben de Inspecteur aanleiding gegeven te veronderstellen dat de Vennootschap heeft deelgenomen aan een zogeheten carrouselfraude. In dit kader heeft de Inspecteur vragen gesteld aan de belastingdiensten in Frankrijk en Italië. Het rapport van het onderzoek is afgerond op 18 november 2005.

2.5.

De Inspecteur heeft op 1 november 2002 naheffingsaanslagen omzetbelasting met aanslagnummers […] en […] over respectievelijk de jaren 1999 en 2000 opgelegd ten bedrage van € 371.001 respectievelijk € 1.037.133. Deze aanslagen zijn onbetaald gebleven.

2.6.

De voorzieningenrechter heeft op 29 oktober 2002 verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag door de ontvanger op de woning van eiser te [woonplaats] .

2.7.

Op 16 december 2002 heeft verweerder eiser aansprakelijk gesteld, primair op grond van artikel 33, eerste lid, letter a, Invorderingswet (hierna: IW) en subsidiair op grond van artikel 18, Wetboek van Koophandel (hierna: WvK), voor de belastingbedragen die zijn begrepen in bovengenoemde belastingaanslagen van de Vennootschap, te weten voor de omzetbelasting over het jaar 1999 ten bedrage van € 273.306 en de omzetbelasting over het jaar 2000 ten bedrage van € 968.190. Eiser is niet aansprakelijk gesteld voor boete en/of heffingsrente.”

2.2.1.

De vaststelling van de feiten door de rechtbank dient volgens gemachtigde voor wat betreft de aansprakelijkstelling met de volgende feiten te worden aangevuld:

1. Onder ‘loop van het geding’ in de uitspraak rechtbank ware te vermelden: het aangetekende bezwaar, het conservatoir beslag en het “feit” dat de ontvanger in de periode december 2002 tot december 2006 verscheidene malen is aangemaand uitspraak op bezwaar te doen.

2. Belanghebbende is geboren [geboortedatum] .

3. De vennootschap onder firma [X] is op 1 juli 1994 opgericht. Daarvoor hield de onderneming, sinds 16 september 1987 gedreven als eenmanszaak, zich bezig met schoenimport. Aan de schoenimport kwam een einde door de opkomst van de Aziatische schoenen.

4. Nadat de schoenimport (vrijwel volledig) werd beëindigd kwam belanghebbende als vennoot meer op de achtergrond en namen zijn kinderen het voortouw met de export van computers en aanverwante artikelen; deze activiteit werd verricht onder de naam [Handelsnaam] . Belanghebbende bleef als vennoot aan [vof X] verbonden vanwege de financiering door de bank van de activiteiten van de op Italië gerichte computerhandel.

5. De brief van de inspecteur van 13 december 2000 kan niet gelezen worden zonder daarbij ook de voorafgaande correspondentie en het onderzoek dat daaraan vooraf ging in ogenschouw te nemen.

6. Belanghebbende, heeft in het kader van de door hem gedreven handel in schoenen nimmer noemenswaardige problemen met de Belastingdienst gehad en zijn crediteuren altijd netjes betaald.

2.2.2.

Behoudens hetgeen hiervoor onder 1 tot en met 6 is vermeld hebben partijen geen bezwaren tegen de feitenvaststelling door de rechtbank en zal het Hof van de door de rechtbank vastgestelde feiten uitgaan.
Het Hof zal tevens uitgaan van de feiten die belanghebbende hiervoor onder 2 tot en met 6 heeft vermeld, met dien verstande dat hierna ook een gedeelte uit een brief van de inspecteur van 6 juli 2000 is opgenomen en met uitzondering van het “vanwege” als vermeld onder 4, omdat de aard van de betrokkenheid van belanghebbende bij de computerhandel hierna in het kader van de beoordeling van het beroep op disculpatie voorwerp vormt van geschil.

2.2.3.

Hetgeen hiervoor onder 1 is vermeld volgt het Hof niet. Onderdeel 1 van de uitspraak van de rechtbank biedt een adequate beschrijving van de loop van het geding in eerste aanleg.

2.2.4.

Aan hetgeen belanghebbende in de motivering van het beroep heeft vermeld over feiten betreffende de heffing kan worden voorbijgegaan, nu de naheffingsaanslagen onherroepelijk vaststaan en gemachtigde ter zitting van het Hof daarmee heeft ingestemd.

2.2.5.

Het Hof voegt aan de door de rechtbank vastgestelde feiten nog het volgende toe.

2.3.1.

In een brief van [bank 1] aan [vof X] ter attentie van belanghebbende van 2 juni 1999 is onder meer het volgende vermeld:


“Hiermee bevestigen wij ons onderhoud van 28 mei 1999. De...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT