Uitspraak Nº 08-993127-16 (P). Rechtbank Overijssel, 2020-04-06

ECLIECLI:NL:RBOVE:2020:1365
Date06 Abril 2020
Docket Number08-993127-16 (P)
CourtRechtbank Overijssel (Neederland)
RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Almelo

Parketnummer: 08-993127-16 (P)

Datum vonnis: 6 april 2020

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] (Liechtenstein), [adres] .

Inhoudsopgave

1. Het onderzoek op de terechtzitting 2. De tenlastelegging 3. De voorvragen

3.1 Geldigheid van de dagvaarding, bevoegdheid en ontvankelijkheid

3.2 Schorsing van de vervolging

4. De bewijsoverwegingen

4.1 Inleiding

4.2 Het standpunt van de officieren van justitie

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.4 De bewezenverklaring

5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde 6. De strafbaarheid van verdachte 7. De op te leggen straf of maatregel

7.1 De vordering van de officieren van justitie

7.2 De gronden voor een straf of maatregel

7.3 De inbeslaggenomen voorwerpen

8. De toegepaste wettelijke voorschriften 9. De beslissing
1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 31 oktober en 4 november 2016, 11 september 2017, 23 april 2018, 3 en 10 december 2018,
7 en 13 februari 2019, 28 november 2019, 2 december 2019, 21 januari 2020, 29 januari 2020, 13 februari 2020 en 24 maart 2020.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mr. A.E.M. Doedens en mr. F.A. Demmers. Mr. T. Geerdink, advocaat te Borne, heeft zich na de zitting van 23 april 2018 onttrokken als advocaat. Namens verdachte is sindsdien niemand verschenen.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, in de periode van 10 augustus 2011 tot en met 31 maart 2013, samen met andere rechtspersonen en/of natuurlijke personen, een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

zij in of omstreeks de periode van 10 augustus 2011 tot en met 31 maart 2013 te Hilversum en/of Almere en/of Waalwijk en/of elders in Nederland en/of in Polen en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met één of meer rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en),

van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij (telkens) op een of meerdere tijdstippen in genoemde periode,

a. a) van een of meer geldbedragen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is van voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of wie voornoemd(e) geldbedrag(en) voorhanden had, en/of

b) een of meer geldbedragen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,

immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar medeverdacht(en), een of meerdere geldbedrag(en), afkomstig van [bedrijf 1] (handelsnaam: [bedrijf 1] ) en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of een of meer andere (rechts)personen, overgemaakt en/of over laten maken naar en/of ontvangen op een van de bankrekening(en) toebehorende aan haar, verdachte, en/of van haar medeverdachte(n), en/of

(vervolgens) met deze/dit geldbedrag(en) transacties verricht middels een (intern) systeem, welk in beheer en/of onder controle was van verdachte en/of van diens medeverdachte(n ), welk systeem erin bestond dat de/het ontvangen geldbedrag(en) konden worden over-/doorgeboekt ten behoeve van een andere partij, waarbij (intern) een administratie van deze transactie(s) werd(en) bijgehouden en/of middels een intern boekingssysteem geadministreerd, en/of waardoor als gevolg van het gebruik van dit (intern) betalingsplatform vorenomschreven transactie(s) niet traceerbaar/herleidbaar was/waren voor derden en/of waardoor niet meer de herkomst en/of eigenaar kon worden vastgesteld van vorenbedoelde geldbedrag(en), en/of (vervolgens) vanaf de voornoemde bankrekening en/of betalingsplatform een of meer geldbedrag(en) overgeboekt naar andere (buitenlandse)

bankrekeningen en/of (rechts)personen ,

terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf.

3. De voorvragen
3.1

Geldigheid van de dagvaarding, bevoegdheid en ontvankelijkheid

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging.

3.2

Schorsing van de vervolging

Verder is de rechtbank van oordeel dat de juiste dagvaardingstermijn in acht is genomen en dat daarin, en ook voor het overige, geen reden voor schorsing van de vervolging kan worden gevonden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Artikel 588, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt: “De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag.”

De rechtbank overweegt dat het EU-rechtshulpverdrag van toepassing is, op grond van artikel 2 van het Protocol between the European Union, the European Community, the Swiss Confederation and the Principality of Liechtenstein on the accession of the Principality of Liechtenstein to the Agreement between the European Union, the European Community and the Swiss Confederation on the Swiss Confederation’s association with the implementation, application and development of the Schengen acquis. Daarin wordt immers verwezen naar de annexen bij het Associatieverdrag tussen de EU en Zwitserland, voor wat betreft de bepalingen van het Schengen acquis dat door Liechtenstein zal moeten worden geïmplementeerd. In Annex A van dat Associatieverdrag staat het EU-rechtshulpverdrag opgenomen. Daaruit valt af te leiden dat Liechtenstein dus ook aan dat verdrag is gebonden.

Artikel 7, derde lid, van het EU-rechtshulpverdrag luidt: “Iedere Verdragsluitende Partij kan bij de ondertekening van dit Verdrag of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging of van toetreding door een verklaring (..) verzoeken dat een dagvaarding bestemd voor een verdachte die zich op haar grondgebied bevindt, een bepaalde tijd voor de datum welke voor de verschijning is vastgesteld, aan haar autoriteiten wordt toegezonden. Deze termijn wordt in de bedoelde verklaring aangegeven en mag de 50 dagen niet overschrijden.”

De rechtbank overweegt dat Liechtenstein op dit punt geen voorbehoud heeft gemaakt, zodat gewone postverzending is toegestaan en hiervoor geen nadere termijn geldt.

Wel dienen voor berechting in Nederland de bepalingen van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) in acht te worden genomen, waaronder artikel 6 EVRM dat een verdachte het recht geeft om bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig te zijn. Dit recht omvat niet alleen dat een verdachte kennis moet kunnen nemen van de datum, het tijdstip en de plaats van de zitting, maar ook dat hij voldoende tijd heeft om zich voor te bereiden en de zitting bij te wonen (EHRM 28 augustus 2018, 12307/16, Vyacheslav Korchagin-Rusland).

Daarom dient naar het oordeel van de rechtbank niet alleen de in artikel 265 lid 1 Sv genoemde termijn van tien dagen in acht te worden genomen, maar moet daarnaast ook rekening gehouden worden met de overkomstduur van de gerechtelijke brief (in het geval van Liechtenstein 5-7 werkdagen, aldus PostNL op haar website) en de tijd die redelijkerwijs moet worden aangenomen in verband met het regelen en ondernemen van de reis.

Uit de akte van uitreiking van de oproeping voor de zitting van 21 januari 2020 volgt dat deze op 12 december 2019 aan de griffier van de rechtbank is uitgereikt en per gewone brief aan het van verdachte bekende adres in Liechtenstein is gezonden. Dat is 40 dagen voor de zitting. Naar het oordeel van de rechtbank is deze termijn voldoende voor (een vertegenwoordiger van) verdachte om haar rechten uit te kunnen oefenen.

4. De bewijsoverwegingen 1

4.1

Inleiding

Aanleiding onderzoek FIOD

In 2011 – 2012 zijn bij het Coördinatiepunt btw-fraude van de Belastingdienst/FIOD signalen binnengekomen met betrekking tot diverse in Nederland gevestigde rechtspersonen en aan hen gedane intracommunautaire leveringen van goederen als computeronderdelen, Playstations en iPhones. Die signalen hadden onder meer betrekking op de BV’s [bedrijf 4] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [bedrijf 10] . Na eerste controles werd op 12 december 2012 in het Tri Partite Overleg (TPO) besloten om ten aanzien van genoemde vennootschappen - en de hieraan verbonden natuurlijke personen - een strafrechtelijk onderzoek te starten naar de gang van zaken rond de in- en verkoop en facturering in relatie tot goederenstromen van elektronica rond genoemde rechtspersonen vanaf 1 januari 2011.2 In een volgend TPO, op 27 maart 2013, werd besloten om verdachten die tijdens het lopende onderzoek nog naar voren zouden komen ook bij het onderzoek te betrekken. De bevindingen hebben bij de Belastingdienst/FIOD geleid tot een vermoeden dat sprake was van btw-carrouselfraude.

Btw-carrouselfraude

De term btw-carrouselfraude wordt gebruikt voor een samenstel van strafbare, frauduleuze, gedragingen waarbij minimaal één bedrijf (een zogenaamde ‘ploffer’) in een handels- en facturenketen geen btw afdraagt aan de fiscus. Dat bedrijf brengt vervolgens wel btw in rekening bij zijn afnemers.

De schakels in de handelsketen na de ploffer - zogenaamde ‘buffers’- vragen de btw terug.
De namen en btw-nummers van bedrijven die als ploffer fungeren worden meestal maar korte tijd...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT