Uitspraak Nº 08-994515-18. Rechtbank Overijssel, 2020-07-30

ECLIECLI:NL:RBOVE:2020:2564
Date30 Julio 2020
Docket Number08-994515-18
CourtRechtbank Overijssel (Neederland)
RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 08-994515-18

Datum vonnis: 30 juli 2020

Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,

wonende aan [adres] .

1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag zal vaststellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 4.375,66.

2 De procedure

De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is behandeld op de openbare terechtzitting van 16 juli 2020.

De veroordeelde is niet op die terechtzitting verschenen. De raadsman van de veroordeelde, mr. J.H. Weermeijer, advocaat in Leiden, is - middels een verbinding via skype - verschenen en heeft verklaard bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om namens de veroordeelde ter terechtzitting op te treden. De raadsman is met betrekking tot de vordering gehoord.

Ter terechtzitting heeft de officier van justitie, mr. D. van Ieperen, de vordering gewijzigd in die zin, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel

na aftrek van een tweetal onduidelijke posten (VOT-kosten en Contractoraandeel) zal worden geschat op € 3.420,80.

3.1

Veroordeling

De veroordeelde is in de strafzaak door deze rechtbank veroordeeld bij vonnis van 24 september 2018 tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest ter zake van, voor zover van belang, de strafbare feiten:

feit 1 en feit 3: telkens: het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2 lid 1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;

feit 2 en feit 4: de voortgezette handeling van telkens: het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 lid 1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;

feit 5 primair: het medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk een stof op en in de bodem, in de lucht en in het oppervlaktewater brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid te duchten is.

3.2

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het procesverloop

Op 10 september 2018 is de onderliggende strafzaak ter terechtzitting inhoudelijk behandeld. Op 24 september 2018 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de strafzaak.

De veroordeelde heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het strafvonnis. Het vonnis in de strafzaak is daarmee onherroepelijk geworden op 9 oktober 2018.

De vordering tot ontneming, ondertekend en gedateerd op 22 juni 2020, is op 16 juli 2020 inhoudelijk behandeld, gelijktijdig doch niet gevoegd, met de ontnemingsvorderingen in de zaken van de medeveroordeelden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (08/994516-18 resp. 08/994514-18).

Standpunten van de raadsman en de officier van justitie

De raadsman heeft primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vordering en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

Allereerst is geen sprake van een vordering die is aangekondigd op een wijze overeenkomstig het eerste lid van artikel 311 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

In het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak van 10 september 2018 staat geen aantekening met betrekking tot een voornemen van de officier van justitie om een vordering tot ontneming in te dienen dan wel het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek.

Uit het proces-verbaal van die zitting valt slechts af te leiden dat de officier van justitie haar op schrift gestelde requisitoir aan de rechtbank heeft overgelegd.

Op pagina 2 van het requisitoir staat weliswaar een alinea dat ziet op een - voorwaardelijke - vooraankondiging van een ontnemingsvordering en het verzoek om daarvan aantekening te doen in proces-verbaal echter, hierover is in het proces-verbaal van de zitting niets terug te vinden. Daarmee is sprake van een ernstig verzuim, welk moet leiden tot een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

De vordering is bovendien niet, zoals vereist volgens artikel 511b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, zo spoedig mogelijk aanhangig gemaakt. De redelijke termijn, die in artikel 511 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering ligt besloten, is daarmee overschreden.

Het openbaar ministerie heeft bij het opstellen van de ontnemingsrapportage en het indienen van de vordering...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT