Uitspraak Nº 09-766016-17. Rechtbank Den Haag, 2018-12-06

ECLIECLI:NL:RBDHA:2018:14334
Docket Number09-766016-17
Date06 Diciembre 2018
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummers: 09/766016-17 en 09/767330-15 (ttz gevoegd)

Datum uitspraak: 6 december 2018

Tegenspraak

(Promisvonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officieren van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

[geboortedatum] 1954 [geboorteplaats] ,

[adres] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 en 19 oktober en 22 november 2018 (inhoudelijk).

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie

mr. C. Sam-Sin en mr. K.H. Hermans en van hetgeen door de verdachte (hierna ook: [verdachte] ) en zijn raadsvrouw mr. L. den Ouden naar voren is gebracht.

De officieren van justitie hebben ter terechtzitting van 22 november 2018 medegedeeld dat zij voornemens zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 22 november 2018 - ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen I en II. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage A aan dit vonnis gehecht.

3. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie 1

Ontvankelijkheid openbaar ministerie dan wel bewijsuitsluiting?

3.1

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte dan wel dat er bewijsuitsluiting dient plaats te vinden. Daartoe heeft zij - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

a. Er is gehandeld in strijd met het verbod op doorlaten van artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) omdat de politie al op 11 augustus 2015 op de hoogte was van de aanwezigheid van een drugslaboratorium aan de [straat 1] en daar pas acht maanden later is binnengevallen. Het doorlaatverbod is volgens de raadsvrouw eveneens van toepassing ten aanzien van het vervoeren van chemicaliën.

Het onderzoek is gestart op basis van spontane informatieverstrekking door de Belgische autoriteiten. De aan de verdachte verweten gedragingen worden niet genoemd in artikel 2 lid 2 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (hierna: het Kaderbesluit). Daarom is er geen basis voor de spontane informatieverstrekking en is deze dus onrechtmatig geweest. Dat maakt dat de start van het onderzoek onrechtmatig is.

De Belgische autoriteiten hebben de verdragsbepalingen in het kader van de Overleveringsprocedure niet in acht genomen want men is overgegaan tot dagvaarden van de verdachte voor deelname aan een criminele organisatie, terwijl zij ervan op de hoogte waren dat de verdachte voor dit feit in Nederland werd vervolgd.

Gelet op de handelwijze van de Belgische autoriteiten kan geen beroep worden gedaan op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van de spontaan verstrekte informatie.

Na schorsing van de voorlopige hechtenis is de telefoon van de verdachte afgeluisterd. Er zijn verschillende telefonische contacten geweest tussen de raadsvrouw en de verdediging. Uit het dossier volgt echter op geen enkele wijze dat deze gesprekken op de daartoe geëigende wijze zijn vernietigd. Daarmee is aan de verdediging en de rechtbank de mogelijkheid ontnomen te controleren of materiaal dat afkomstig is van geheimhouders gesprekken in het onderzoek een rol gespeeld.

Gelet op de geschonden voorschriften, de ernst van de verzuimen en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard te worden.

Met betrekking tot feit 3 is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel.

Bij e-mailbericht van 24 maart 2017 heeft de officier van justitie de concepttenlastelegging aan de verdediging doen toekomen. Toen is er geen melding van gemaakt dat de verdachte zou worden vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie. Door dat thans alsnog te doen is sprake van handelen in strijd met een behoorlijke procesorde omdat de verdachte de gerechtvaardigde verwachting had dat hij daarvoor niet zou worden vervolgd.

Voorts dient al het bewijs dat is verkregen als gevolge van de inzet van de BOB-middelen te worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe is - zakelijk en verkort weergegeven - het volgende aangevoerd.

De mondelinge aanvraag ten behoeve van de stelselmatige observatie voor de periode van 10 november 2015 tot en met 10 februari 2015 is niet binnen drie dagen op schrift gesteld.

Er hebben grensoverschrijdende observaties plaatsgevonden zonder dat voldaan is aan het bepaalde in artikel 40 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (hierna: SUO).

Er is een peilbaken ingezet terwijl uit het dossier niet volgt dat bij het verwijderen ervan alle regels in acht zijn genomen en dat het peilbaken nog werkte op het moment dat het verwijderd werd.

3.2

Het standpunt van de officieren van justitie

a. Er is geen doorlaatverbod geschonden. Zelfs als dat wel zo zou zijn, kan van niet-ontvankelijkheid slechts sprake zijn indien het gaat om een zeer flagrante schending waardoor het openbaar ministerie zeer onverantwoord te werk is gegaan. En daarvan is geen sprake. Het doorlaatverbod is daarnaast niet aan orde ten aanzien van het vervoer van chemicaliën.

Op grond van artikel 46 SUO is spontane informatie uitwisseling mogelijk als de informatie voor het ontvangende land van belang is onder meer ter bestrijding van strafbare feiten, zeker waar het gaat om de bestrijding van synthetische druggerelateerde feiten.

In het onderhavige onderzoek is geen sprake van vormverzuimen. De verdachte is in België niet vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie. Welke verdragen niet zouden zijn nageleefd is niet duidelijk gemaakt.

Gesprekken met geheimhouders zijn vernietigd. Door de officier van justitie is destijds een generiek bevel tot vernietiging op grond van artikel 126aa Sv afgegeven.

De concept tenlastelegging is om proceseconomische overwegingen aan de raadsvrouw versterkt. Daarin is niet aangegeven dat de verdachte voor bepaalde feiten niet zou worden vervolgd.

Als er al sprake zou zijn van schending, kan dit verweer niet slagen omdat artikel 40 SUO slechts de interstatelijke verhoudingen regelt en niet strekt tot bescherming van individuele personen.

Er is geen reden om aan te nemen dat het bewijs dat is gegenereerd door het peilbaken onbetrouwbaar zou zijn.

3.3

Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie overweegt de rechtbank als volgt.

a. In het najaar van 2015 kreeg de politie zicht op een loods waar chemicaliën naartoe werden gebracht. Nadat er beter zicht was op de activiteiten in de loods en de daarbij mogelijk betrokken personen, is vervolgens ingegrepen. Van schending van het bepaalde in artikel 126ff Sv is onder deze omstandigheden geen sprake. Het doorlaatverbod van dit artikel ziet alleen op voorwerpen waarvan het aanwezig hebben of voorhanden hebben ingevolge de wet verboden is. De chemicaliën waar het in deze strafzaak om gaat, zijn op zichzelf legaal zodat op het vervoer en leveren daarvan het doorlaatverbod niet van toepassing is.

Op grond van artikel 7 van het Zweeds kaderbesluit (Kaderbesluit 2006/960/JBZ) kan door een bevoegde rechtshandhavingsautoriteit spontaan informatie worden verstrekt aan bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van andere lidstaten wat betreft de in artikel 2 lid 2 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ omschreven strafbare feiten. Dat betreffen onder meer de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen en deelneming aan een criminele organisatie. De onderhavige informatie is spontaan verstrekt in het kader van de opsporing van (voorbereidingshandeling aan) synthetische druggerelateerde feiten en daarmee in overeenstemming met de relevante regelgeving.

Van enige schending van de verdragsbepalingen door de Belgische autoriteiten is niet gebleken, want de verdachte is in België niet vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie. Dat dit is voorkomen door tussenkomst van de officieren van justitie, maakt dat niet anders.

Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat geheimhouder gesprekken niet zijn vernietigd. Bij gebreke van enige nadere onderbouwing gaat de rechtbank daarom aan dit verweer voorbij.

Een op voorhand verstrekte concept tenlastelegging kan, alleen al vanwege de term “concept”, niet het vertrouwen wekken dat de verdachte niet (ook) kan worden vervolgd voor de daarop niet vermelde verdenking van deelname aan een criminele organisatie.

Het is juist dat de mondelinge aanvraag van 10 november 2015 ten behoeve van de stelselmatige observatie voor de periode van 10 november 2015 tot en met 10 februari 2015 niet binnen drie dagen op schrift is gesteld. Dit heeft namelijk pas op 19 november 2015 plaatsgevonden. De rechtbank volstaat met de constatering hiervan en verbindt hier geen verdere consequenties aan.

Uit de observatieverslagen van 15 januari 2016 en 15 februari 2016 blijkt dat bij het overschrijden van de grens tussen Nederland en België, de Belgische autoriteiten en het L.C.G.O. (de rechtbank begrijpt: het voormalig Landelijk Coördinatiepunt Grensoverschrijdende Observatie) hiervan onverwijld in kennis werden gesteld en dat met toestemming van de Belgische autoriteiten de observatie op het grondgebied van België werd voortgezet.2 De rechtbank moet constateren dat dit ontbreekt in het observatieverslag van 14 januari 2016. Wel wordt ook met betrekking tot deze observatie aangegeven dat de grensoverschrijding heeft plaatsgevonden...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT