Uitspraak Nº 09/857357-15. Rechtbank Den Haag, 2016-06-03

ECLIECLI:NL:RBDHA:2016:11221
Date03 Junio 2016
Docket Number09/857357-15
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 09/857357-15

Datum uitspraak: 3 juni 2016

Tegenspraak

(Promisvonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,

thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te [plaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 december 2015 (pro forma), 15 maart 2016 (pro forma) en 20 mei 2016.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.S. Warnaar en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. P.E. van Zon, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 21 september 2015 te Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem en/of Zaandam, althans in Nederland en/of te Marokko, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon genaamd [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 48.500,00 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,

- op of omstreeks 24 februari 2014 een telefoongesprek heeft gevoerd met [slachtoffer 2] (echtgenote van [slachtoffer 1] ) en daarbij (onder meer) heeft gezegd: "ik ga u en uw man doden" en/of

- in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 25 februari 2014 één of meerdere ma(a)l(en) heeft gebeld naar [slachtoffer 1] en/of familieleden van die [slachtoffer 1] , waarin door de beller (onder meer) werd gezegd: "dat hij (verdachte) een einde moest maken aan het leven van die [slachtoffer 1] " en/of "hoe hij het zou vinden als [slachtoffer 2] (= echtgenote van [slachtoffer 1] ) zou worden verkracht" en/of in een telefoongesprek met [slachtoffer 3] , dochter van [slachtoffer 1] , heeft gezegd: "dat hij haar zou verkrachten" en/of

- op of omstreeks 29 mei 2015 een (bedreigende) mail heeft gestuurd met daarin onder meer opgenomen de tekst dat die [slachtoffer 1] geld moet betalen en als hij dat niet doet dat dan zijn vrouw en/of dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en/of

- op of omstreeks 16 juni 2015 heeft gebeld met [slachtoffer 1] en daarin (onder meer) heeft gezegd: "oké, maar als ik bij [slachtoffer 3] over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurd er dan, weet je wat zoutzuur is" en/of "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door u kop heen schieten maar dan lijd u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld [slachtoffer 3] en ik gooi zoutzuur over haar gezicht dan gaat zij lijden en dan gaat u ook lijden" terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 21 september 2015 te Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem en/of Zaandam, althans in Nederland en/of te Marokko, een persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of één of meer van diens familieleden te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], meerdere malen heeft bedreigd met verkrachting en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk (onder meer)

- op of omstreeks 24 februari 2014 een telefoongesprek heeft gevoerd met [slachtoffer 2] (echtgenote van [slachtoffer 1] ) en daarbij (onder meer) heeft gezegd: "ik ga u en uw man doden" en/of

- in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 25 februari 2014 én of meerdere ma(a)l(en) heeft gebeld naar [slachtoffer 1] en/of familieleden van die [slachtoffer 1] , waarin door de beller (onder meer) werd gezegd: "dat hij een einde moest maken aan het leven van die [slachtoffer 1] " en/of "hoe hij het vinden als [slachtoffer 2] (= echtgenote van [slachtoffer 1] ) zou worden verkracht" en/of in een telefoongesprek met [slachtoffer 3] , dochter van [slachtoffer 1] , heeft gezegd: "dat hij haar zou verkrachten" en/of

- op of omstreeks 29 mei 2015 een (bedreigende) mail heeft gestuurd met daarin dat niet doet dat dan zijn vrouw en/of dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en/of

- op of omstreeks 16 juni 2015 heeft gebeld met [slachtoffer 1] en daarin (onder meer) heeft gezegd: "oké, maar als ik bij [slachtoffer 3] over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurd er dan, weet je wat zoutzuur is" en/of "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door u kop heen schieten maar dan lijd u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld [slachtoffer 3] en ik gooi zoutzuur over haar gezicht dan gaat zij lijden en dan gaat u ook lijden",

althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

3.

hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 21 september 2015 te Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem en/of Zaandam, althans in Nederland en/of te Marokko, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of één of meer van zijn familieleden, in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of één of meer van zijn familieleden, in elk geval die ander(en) te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door

- in de periode tussen 24 februari 2014 te 14.37 uur en 25 februari 2014 te15.12 uur zes (6) keer te bellen naar [bedrijf] (bedrijf van [slachtoffer 1] en/of

- in de periode tussen 24 februari 2014 te 22.27 uur en 25 februari 2014 te 00.44 uur tweeëntwintig (22) keer te bellen naar de huistelefoon van [slachtoffer 1] en/of

- in de periode tussen 15 juni 2015 te 18.01 uur en 19 juni 2015 te 19.30 uur ongeveer vijftig (50) keer is gebeld naar de huislijn van [slachtoffer 1] en/of ongeveer veertig (40) keer naar [bedrijf] (bedrijf van [slachtoffer 1] ) en/of veertig (40) keer naar de huislijn van [slachtoffer 5] (broer van [slachtoffer 1] ) en één (1) keer naar de huislijn van de moeder van [slachtoffer 1] , althans veelvuldig die [slachtoffer 1] en/of één of meer van diens familieleden te bellen en/of te mailen.

3 Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Op grond van artikel 285b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht vindt vervolging ter zake belaging niet plaats dan op klacht van de persoon tegen wie het feit is begaan. Een klacht dient in beginsel te bestaan uit een aangifte en een verzoek tot vervolging. Bij de tenlastelegging van belaging van meerdere slachtoffers kan niet worden volstaan met één klacht (HR 2 november 2004, NbSr 2004/432). Bij het ontbreken van een klacht van één van de slachtoffers dient het openbaar ministerie ten aanzien van dat deel van de vervolging niet-ontvankelijk te worden verklaard.

In het onderhavige geval bevindt zich in het dossier een klacht van [slachtoffer 1] . Door de familieleden van [slachtoffer 1] is evenwel geen klacht ingediend. De rechtbank zal daarom het openbaar ministerie partieel niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de vervolging ter zake van belaging van deze familieleden.

Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen tornen, zodat het openbaar ministerie voor het overige kan worden ontvangen in de vervolging.

4 Bewijsoverwegingen
4.1

Inleiding
In 2014 en 2015 is door [slachtoffer 1] aangifte gedaan van bedreiging, afpersing en stalking. Door zijn vrouw is aangifte gedaan van bedreiging. Door de dader zou meermalen naar zijn woning en zijn bedrijf zijn gebeld. Hierbij zou zijn gezegd dat [slachtoffer 1] geld moet betalen, dat de vrouw en dochter van [slachtoffer 1] zouden worden verkracht, dat er zoutzuur over hen heen zou worden gegooid en dat [slachtoffer 1] en zijn vrouw zouden worden gedood.

De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte deze feiten heeft gepleegd.

4.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat de pleegperiode ten aanzien van feit 1 dient te worden beperkt van mei 2015 tot 21 september 2015 en bij feit 2 van februari 2014 tot en met mei/juni 2015.

4.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.4

De beoordeling van de tenlastelegging1

In deze zaak kan ten aanzien van alle feiten worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het ten laste gelegde heeft bekend, hij nadien niets anders heeft verklaard en de raadsman van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit.

De rechtbank bezigt de volgende processen-verbaal voor het bewijs:

- het proces-verbaal van verhoor verdachte. p. 326;

- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 36;

- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 40;

- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 73;

- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 100;

- het proces-verbaal van bevindingen onderzoek historische verkeersgegevens, p. 110.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT