Uitspraak Nº 09/997114-15. Rechtbank Den Haag, 2017-10-12

ECLIECLI:NL:RBDHA:2017:11622
Date12 Octubre 2017
Docket Number09/997114-15
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 09/997114-15

Datum uitspraak: 12 oktober 2017

Verstek

(Promisvonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] (Turkije ),

zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 1 juni 2017 (regie), 27 september 2017 (inhoudelijk) en 28 september 2017 (inhoudelijk).

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. E. Vermaseren en L.L.H. Roebroek.

De officieren van justitie hebben ter terechtzitting van 28 september 2017 medegedeeld dat zij voornemens zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting op 27 september 2017 – kort samengevat, ten laste gelegd dat zij feitelijk leiding heeft gegeven aan

[bedrijf] en/of [bedrijf] , welke vennootschappen de volgende strafbare feiten hebben gepleegd:

  • -

    omkoping van een ambtenaar van het Centrum Indicatiestelling Zorg in de periode van 2 juli 2010 tot en met 23 november 2012 (feit 1);

  • -

    (gewoonte)witwassen van € 1.271.305 in de periode van 27 april 2010 tot en met 31 december 2014 (feit 2);

  • -

    het gebruikmaken van negen valse facturen in de administratie in de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 december 2014 (feit 3);

  • -

    mensensmokkel door het verstrekken van valse arbeidsovereenkomsten, valse werkgeversverklaringen en loonstroken waarmee Machtigingen tot Voorlopig verblijf bij de IND werden aangevraagd in de periode van 1 september 2010 tot en met 28 februari 2014, subsidiair is dit als valsheid in geschrift ten laste gelegd (feit 4).

De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3 Bewijsoverwegingen
3.1

Inleiding1

Het onderzoek Drava is gericht op meerdere personen en gestart naar aanleiding van drie aangiftes, gedaan door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en het zorgkantoor DSW. De IND deed aangifte van mogelijke migratiefraude2, het CIZ van omkoping3 en zorgkantoor DSW van mogelijke PGB-fraude.4 Deze drie aangiftes zijn gericht tegen [bedrijf] .

[bedrijf] is op 27 april 2010 door verdachte en haar echtgenoot en tevens medeverdachte [medeverdachte 1] opgericht als vennootschap onder firma. Deze onderneming heeft tot 31 december 2014 als thuiszorgbureau gefunctioneerd. Weliswaar is de v.o.f. per 18 maart 2013 opgeheven maar inmiddels was op 22 februari 2011 de besloten vennootschap [bedrijf] . opgericht met [verdachte] als bestuurder en enig aandeelhouder. [medeverdachte 1] staat op de loonlijst van de B.V. Zowel de v.o.f. als de B.V. staan bij de Kamer van Koophandel (KvK) als thuiszorgbureau geregistreerd: bij [bedrijf] staat bij de KvK als activiteit ‘thuiszorg’ vermeld, bij de rechtspersoon [bedrijf] ., staat vermeld ‘thuiszorg, persoonlijke verzorging, verpleging begeleiding, huishoudelijke hulp’.5 Uit de stukken blijkt, dat het thuiszorgbureau onder de paraplu van zowel de v.o.f. als B.V. (verder samen te noemen [bedrijf] ) zich in het bijzonder richt op cliënten die aanspraak maken op een Persoons Gebonden Budget (PGB).

Een PGB is een voorziening uit (ten tijde van de tenlastgelegde periode) de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Met een dergelijk PGB kunnen verzekerden die vanwege ziekte, handicap of ouderdom zorg nodig hebben deze zorg inkopen. Om een PGB te krijgen is een indicatie nodig. Deze indicatie moet worden aangevraagd bij het CIZ. Indien de indicatieaanvraag is goedgekeurd, dan geeft het CIZ een indicatiebesluit af waarin de zorgbehoefte wordt vermeld, te weten het aantal toegekende uren, de klasse en het type zorg. Ook wordt in het indicatiebesluit de termijn vermeld dat de benodigde zorg nodig zal zijn. De zorgaanvrager kan op basis van een dergelijk indicatiebesluit een PGB aanvragen bij een zorgkantoor. Een zorgkantoor (in dit geval zorgkantoor DSW) gaat vervolgens over tot uitbetaling van het toegekende PGB, op een al dan niet speciaal daarvoor bestemde bankrekening op naam van de zorgaanvrager. De zorgaanvrager, inmiddels budgethouder, sluit een zorgovereenkomst met personen of bedrijven die vervolgens zorg leveren en die door de zorgaanvrager worden betaald uit het PGB.

In deze zaak moet de rechtbank vaststellen of – steeds door [bedrijf] en/of [bedrijf] – een ambtenaar van het CIZ is omgekocht in verband met (samengevat) het bij voorrang behandelen en verwerken van indicatieaanvragen, of er valse facturen zijn gebruikt om verkregen PGB-gelden te verantwoorden en of die PGB-gelden zijn witgewassen. Daarnaast is de vraag aan de orde of [bedrijf] – de B.V. dan wel de v.o.f. - zich heeft schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Bij een bevestigend antwoord op voorgaande vragen dient te worden vastgesteld of deze feiten verdachte als feitelijk leidinggevende kunnen worden toegerekend.

3.2

Het standpunt van de officieren van justitie

Met betrekking tot de omkoping (feit 1)

Volgens de officieren van justitie heeft de verdachte (kort gezegd) feitelijk leiding gegeven aan de omkoping van ambtenaar [medeverdachte 2] door [bedrijf] en de [bedrijf] . De rechtbank begrijpt de officieren van justitie aldus dat volgens hen het impliciet primair ten laste gelegde feit (177 (oud) Sr) bewezen kan worden verklaard.

Met betrekking tot witwassen en valsheid in geschrift (feit 2 en 3)

De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld, dat wettig en overtuigend bewezen is, dat de vennootschappen [bedrijf] de hiervoor onder 2 en 3 genoemde strafbare feiten hebben gepleegd en dat verdachte aan die strafbare feiten feitelijk leiding heeft gegeven.

Met betrekking tot de mensensmokkel, subsidiair valsheid in geschrift (feit 4)

De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de toenmalige partner van [naam] sprake is van feitelijk leidinggeven aan door [bedrijf] in vereniging gepleegde poging mensensmokkel.

Met betrekking tot de partners van [naam] en [naam] concluderen de officieren van justitie dat sprake was van het feitelijk leidinggeven aan een voltooide mensensmokkel.

Ten aanzien van dezelfde verwijten, maar dan met betrekking tot de partners van [naam] , [naam] en [naam] is vrijspraak gevorderd, naar de rechtbank begrijpt ook in zoverre van de subsidiair ten laste gelegde valsheid in geschrift.

3.3

De beoordeling van de tenlastelegging

3.3.1

De omkoping (feit 1)

Inleiding

[medeverdachte 2] was met ingang van 1 juli 2007 tot 1 januari 2013 in dienst van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in de functie van back-/front office medewerker.6

CIZ was (voor zover in deze zaak relevant) een stichting voor indicatiestelling in de zorg, verantwoordelijk voor het afgeven van indicatiebesluiten voor personen die in aanmerking willen komen voor een Persoons Gebonden Budget (PGB). CIZ legde verantwoording af aan het ministerie van VWS.7

Niet in geschil is dat [medeverdachte 2] gedurende haar dienstverband bij CIZ werzkaamheden voor [bedrijf] heeft verricht.

De verdachte wordt verweten feitelijk leiding te hebben gegeven aan omkoping door [bedrijf] van [medeverdachte 2] : in ruil voor giften van in totaal € 21.015,41 zou zij zijn bewogen om indicatieaanvragen van [bedrijf] met voorrang af te handelen, zorgklassen op te hogen en de termijn van indicatiestelling van cliënten naar 15 jaar te verlengen.

Verklaringen [medeverdachte 2] over [bedrijf]

[medeverdachte 2] heeft in haar eerste verhoor bij de Inspectie SZW op 25 augustus 2015 verklaard dat zij in 2013 bij [bedrijf] was begonnen met werken. Nadat haar vervolgens door de verhoorders werd gevraagd of het klopt dat zij als eerder hij [bedrijf] werkzaam was, heeft zij verklaard dat zij verdachte al in 2011 adviezen had gegeven.8

In haar tweede verhoor op 26 augustus 2015 heeft [medeverdachte 2] verklaard dat zij zeker weet dat zij in 2011 voor het eerst bij [bedrijf] binnen was gelopen. 9

Nadat [medeverdachte 2] in haar derde verhoor op 27 augustus 2015 werd geconfronteerd met gegevens die erop wijzen dat zij al in 2010 door [medeverdachte 1] (destijds vennoot van de vo.f.) is betaald, heeft zij verklaard dat zij al in 2010 advies gaf aan verdachte. [medeverdachte 2] wilde het verder bij die verklaring houden.10

Contract met [bedrijf] in 2011

In het dossier zit een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] , vertegenwoordigd door verdachte, en [medeverdachte 2] d.d. 1 maart 2011. Volgens deze overeenkomst wordt [medeverdachte 2] met ingang van 1 maart 2011 bij [bedrijf] aangesteld als oproepkracht in de functie van Verzorgende voor een brutosalaris van €18,-- p/u.11

Nevenactiviteiten gemeld?

Uit het dossier blijkt niet dat [medeverdachte 2] haar werkzaamheden voor [bedrijf] bij CIZ heeft gemeld. Haar leidinggevenden hebben verklaard zich hiervan niets te kunnen herinneren.12

In het personeelsdossier van [medeverdachte 2] is niets terug te vinden over een melding door [medeverdachte 2] van nevenwerkzaamheden en [getuige 1] , onderzoeker fraudebestrijding bij CIZ heeft verklaard dat zij geen reden kan bedenken waarom de werkzaamheden van [medeverdachte 2] bij [bedrijf] goedgekeurd zouden zijn13

Betrokkenheid [medeverdachte 2] bij indicatieaanvragen [bedrijf]

Indicatieaanvragen (waarvan er veel en soms wel honderd per dag binnenkwamen) dienen door de back office medewerker op volgorde van binnenkomst te worden behandeld.14

...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT