Uitspraak Nº 10/691053-15. Rechtbank Rotterdam, 2016-02-17

ECLIECLI:NL:RBROT:2016:1265
Docket Number10/691053-15
Date17 Febrero 2016
Rechtbank Rotterdam

Team straf 3

Parketnummer: 10/691053-15

Datum uitspraak: 17 februari 2016

Tegenspraak

Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:

[woonadres].

Raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam.

1 Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2016.

2 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3 Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:

  • -

    bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met dien verstande dat de pleegperiode begint op 28 november 2014;

  • -

    veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, met aftrek van voorarrest, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zich zal houden aan een meldplicht, een contactverbod en een verbod zoals dit door de rechter-commissaris is verwoord in schorsingsvoorwaarde 8 van zijn beschikking van 18 maart 2015 (RC-nummer 15/848), kort gezegd betreffende verdachtes internetgedrag in verband met de naam en foto’s van aangeefster, en dat de verdachte een ambulante behandeling zal ondergaan;

  • -

    dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde bijzondere voorwaarden (subsidiair oplegging van een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan);

  • -

    opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis bij einduitspraak.

4 De verdediging

De raadsman heeft gepleit voor/tot:

  • -

    (primair) vrijspraak van het ten laste gelegde omdat de pleegperiode pas vanaf 30 november 2014 loopt en de vanaf dan ten laste gelegde gedragingen geen belaging zijn;

  • -

    (subsidiair) referte ten aanzien van de gevorderde taakstraf, de bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid.

5 Waardering van het bewijs

Bewezenverklaring

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

zij

in of omstreeks de periode van 30 november 2014 tot en met 8 maart 2015

te Rotterdam,

wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te dulden

door

immers heeft zij, verdachte, op verschillende data in voormelde periode:

- een Facebook account op naam van die [slachtoffer] aangemaakt/aangevraagd

en (vervolgens) foto's van die [slachtoffer] en (een)

liefdesverklaring(en) op voornoemd Facebook account gepost en/of

geplaatst en

- Twitter account(s) op naam van die [slachtoffer] aangemaakt/aangevraagd

en

- een Instagram account op naam van die [slachtoffer] aangemaakt/aangevraagd

en

- websites op naam van die [slachtoffer] aangemaakt/aangevraagd, te weten:

[slachtoffer].com en [slachtoffer].net en [slachtoffer].info en

[naam][slachtoffer].com en

- een tatoeage met de naam "[slachtoffer]" op haar, verdachtes, (onder)arm

laten tatoeëren althans laten aanbrengen en

- ( persoonlijke) gegevens en foto's van die [slachtoffer], weergegeven op

social media gekopieerd/overgenomen van die social media en/of

(vervolgens) die gegevens en foto('s) geplaatst op de websites [slachtoffer].com en [slachtoffer].net en [slachtoffer].info en [naam][slachtoffer].com.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

Nadere bewijsoverwegingen

Juridisch kader

Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1447) volgt dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. De Hoge Raad oordeelt verder dat de omstandigheid dat iemand aan de verdachte niet te kennen heeft gegeven dat hij geen contact met hem wilde hebben, weliswaar van belang kan zijn bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging, maar niet zonder meer toereikend is om te oordelen dat een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene niet is komen vast te staan.

Periode tot 28 november 2014

De verdachte en de aangeefster kennen elkaar doordat de verdachte tot kort voor de ten laste gelegde periode stage heeft gelopen bij [naam instelling], waar de aangeefster werkt en haar aanspreekpunt was. In de ten laste gelegde periode van 5 tot 28 november 2014 gaat het (op twee dagen) om twee e-mails en drie WhatsAppberichten in een wederzijdse conversatie tussen de verdachte en de aangeefster over het krijgen van aangeefsters mobiele nummer respectievelijk de nieuwe baan die de verdachte heeft gevonden. Alsmede om een informele e-mailwisseling tussen de verdachte en een andere (oud-)collega over de aangeefster, waarin de verdachte desgevraagd juist schrijft dat zij niet verliefd is op de aangeefster. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat met deze e-mails en apps in deze periode geen belaging plaatsvindt. Dat wordt niet anders door wat er daarna gebeurt.

Periode van 28 november 2014 tot aangeefsters app van 30 november 2014

Op 28 en 29 november 2014 en tot en met verdachtes laatste app op 30 november 2014 gaat het om tien WhatsAppberichten en twee voicemails van de verdachte aan aangeefster. Hierin vraagt de verdachte om verder contact en laat zij weten verliefd te zijn op de aangeefster en daarmee te worstelen. Dit is eenrichtingsverkeer tot de aangeefster op 30 november 2014 om 15.57 uur WhatsAppt dat de relatie puur zakelijk en werkgerelateerd was en dat zij het daarbij wilde laten. Verdachtes verliefde berichten zijn naar hun inhoud van persoonlijke aard en intens. De duur van de gedragingen is echter nog kort en de frequentie beperkt. De intensiteit wordt qua vorm (WhatsAppberichten en voicemails) gerelativeerd doordat het contact op afstand is, waarbij de aangeefster niet in een situatie zit waarin zij onmiddellijk moet reageren, zoals bijvoorbeeld bij een fysieke ontmoeting. De omstandigheid dat de berichten van een oud-collega komen, legt op zich onvoldoende gewicht in de schaal om te concluderen dat sprake is van belaging, Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de verdachte op 28 november 2014 aan de aangeefster WhatsAppt dat zij het respecteert als de aangeefster haar, zoals zij graag wil, niet nog eens wil zien. Te meer omdat de verdachte in deze periode niet in weerwil van een afwijzende reactie van de aangeefster berichten stuurt.

Wat betreft de invloed van de berichten op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid wil de rechtbank als feit van algemene bekendheid wel aannemen dat een onverwachte, met horten en stoten gebrachte liefdesbekentenis van een oud-collega, die niet als wederzijds wordt ervaren, op iemand een bijzondere indruk maakt en de lastige vraag oproept hoe daarvan af te komen. Meer dan dat is het in beginsel ook niet en uit het dossier blijkt ook niet van verderstrekkende invloed van deze tien WhatsAppberichten en twee voicemailberichten op aangeefsters persoonlijk leven en persoonlijke vrijheid. De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat met deze Whatsappberichten en voicemails in deze periode geen belaging plaatsvindt. Ook dat wordt niet anders door wat er daarna gebeurt.

Conclusie periode tot 30 november 2014 en streepjes 1-3

Niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de aangeefster van 5 tot 30 november 2014 heeft belaagd en hetgeen de verdachte bij de eerste drie gedachtestreepjes ten laste is gelegd.

Digitale belaging (streepjes 4-7 en 9)

Bij het vierde tot en met zevende en negende gedachtestreepje op de tenlastelegging gaat het, kort gezegd, om het maken van Facebook-, Twitter- en Instagramaccounts en websites op naam van de aangeefster en het (daarop) plaatsen van liefdesverklaringen, foto’s en persoonlijke gegevens van de aangeefster.

Wetsgeschiedenis

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het de expliciete bedoeling van de wetgever is digitale belaging (cyberstalking of belaging via internet) strafbaar te stellen, mits sprake is van een inbreuk op een persoonlijke levenssfeer (Handelingen II 1998/99, p. 97-5661, 97-5666, 98-5695 en p. 98-5702).

Over ‘persoonlijke levenssfeer’ leert de wetsgeschiedenis: ‘Het door de delictsomschrijving in de woorden « persoonlijke levenssfeer » te beschermen rechtsgoed is het grondrecht om in vrijheid te handelen onder het genot van een veilige private levenssfeer. (…) In de Memorie van Toelichting hebben de indieners het begrip « persoonlijke levenssfeer » omschreven in de lijn van de jurisprudentie van art. 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT