Uitspraak Nº 10/756070-10. Rechtbank Rotterdam, 2017-05-15

ECLIECLI:NL:RBROT:2017:3685
Docket Number10/756070-10
Date15 Mayo 2017
Rechtbank Rotterdam

Team straf 3

Parketnummer: 10/756070-10

Datum uitspraak: 15 mei 2017

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:

[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,

ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de

PI Heerhugowaard, locatie Zuyder Bos,

gemachtigd raadsman mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam.

1 Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 6, 10 en 11 april 2017 en 15 mei 2017.

2 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3 Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. Oosterveld en mr. Dhoen hebben gevorderd:

  • -

    bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde;

  • -

    veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uur, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

4 Ontvankelijkheid officier van justitie
4.1.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat de verdachte in 2014 – in het kader van een zogenaamde TOM-zitting – het aanbod heeft gekregen om een taakstraf te verrichten van 60 uur. De ter terechtzitting geëiste straf is een veelvoud van de eerder aangeboden taakstraf zodat het Openbaar Ministerie om die reden niet-ontvankelijk dient te worden bevonden.

4.2.

Beoordeling

Uit de door de verdediging ter terechtzitting overgelegde stukken volgt slechts dat de verdachte in 2014 een uitnodiging heeft ontvangen voor een zogenaamde TOM-zitting. Anders dan door de verdediging is gesteld is in voornoemde uitnodiging geen concreet transactievoorstel gedaan. Ook nadien is geen concreet aantal uren taakstraf bekend gemaakt bij de verdachte. De officier van justitie heeft immers onweersproken gesteld dat de verdachte niet heeft gereageerd op de uitnodiging in die zin dat hij op gestelde datum en tijdstip niet is verschenen, terwijl de hoogte van een taakstraf pas tijdens een TOM-zitting kenbaar wordt gemaakt.

Bij genoemde stand van zaken kan niet worden gezegd dat de officier van justitie niet in redelijkheid kon komen tot de beslissing de verdachte te dagvaarden.

De omstandigheid dat de officier van justitie ter terechtzitting een hogere straf eist dan hetgeen in het kader van een TOM-zitting gebruikelijk zou zijn, kan er naar het oordeel van de rechtbank, anders dan in het verweer is gesteld, niet toe leiden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging.

4.3.

Conclusie

De officier van justitie is ontvankelijk.

5 Waardering van het bewijs
5.1.

Bewijswaardering

5.1.1.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 1 en heeft daartoe betoogd dat de verdachte betwist dat hij zijn handtekening onder de arbeidsovereenkomst heeft gezet. De verdachte heeft wel ‘blind’ stukken ondertekend in het kader van de hypotheekaanvraag, maar dat betrof niet de arbeidsovereenkomst. Daarnaast is door medeverdachte [naam medeverdachte 1] aan de verdachte een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. Het was de eerste woning die de verdachte kocht. De verdachte zou nimmer hebben meegewerkt als hij door [naam medeverdachte 1] op de hoogte was gesteld van de constructie waarbij de verdachte slechts ‘op papier’ bij [naam bedrijf 1] zou gaan werken.

Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging eveneens vrijspraak bepleit. De verdachte wist dat hij geen hypotheek kon krijgen maar in de gekozen constructie kon hij – door twee woningen te kopen – met de huuropbrengsten uit één van de woningen, de hypotheeklasten voor beide hypothecaire leningen betalen. Aldus bestond er bij de verdachte geen opzet op de oplichting van de banken. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat van medeplegen geen sprake is nu de verdachte slechts zijn handtekening heeft gezet op een hypotheekofferte.

De verdediging heeft ten slotte betoogd dat vrijspraak dient te volgen voor feit 3 omdat de verdachte – naar de rechtbank begrijpt – geen feitelijk aandeel heeft gehad in het feit. De verdachte heeft immers betwist dat hij zijn handtekening heeft gezet en hij heeft nooit geld uit het bouwdepot ontvangen.

5.1.2.

Beoordeling

Op grond van de bewijsmiddelen kan als vaststaand worden aangenomen dat de verdachte op 14 november 2005 eigenaar is geworden van de woningen aan [straatnaam 1] [huisnummer 1] en [straatnaam 2] [huisnummer 2] te Rotterdam.

Ter verkrijging van het pand aan [straatnaam 1] [huisnummer 1] is een hypothecaire geldlening aangevraagd van € 138.530 bij [naam bedrijf 2] , welke lening aan de verdachte is verstrekt. De akte van levering en de hypotheekakte zijn op 14 november 2005, respectievelijk 16:12 uur en 16:17 uur, gepasseerd en ondertekend bij notaris [naam notaris 1] te Zwijndrecht.

Ter verkrijging van het pand aan de [straatnaam 2] [huisnummer 2] is een hypothecaire geldlening aangevraagd van € 134.250 bij [naam bank] , welke lening aan de verdachte is verstrekt. De akte van levering en de hypotheekakte zijn op 14 november 2005, respectievelijk 15:26 uur en 15:33 uur, gepasseerd en ondertekend bij notaris [naam notaris 2] te Rotterdam.

Feit 1

Ter onderbouwing van beide hypotheekaanvragen zijn er werkgeversstukken verstrekt, waaronder een arbeidsovereenkomst gedateerd 1 juli 2005.

De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van de verklaring van de verdachte, in samenhang bezien met de verklaringen van de getuige [naam getuige] en medeverdachte [naam medeverdachte 2] voldoende aannemelijk acht dat de verdachte nimmer werkzaam is geweest dan wel een dienstverband heeft gehad bij [naam bedrijf 1] Dit is door de verdediging ook niet betwist.

Uit de verklaring van de verdachte, zoals hij deze heeft afgelegd op 12 oktober 2011, volgt dat de verdachte op enig moment tegen medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft gezegd dat zijn inkomen ontoereikend was om een hypothecaire lening te kunnen krijgen. Hierop heeft [naam medeverdachte 1] aangegeven dat hij alles zou regelen. Kort daarna kwam [naam medeverdachte 1] met alle papieren die de verdachte, in twee instanties, blindelings heeft getekend.

In een eerdere verklaring (2 maart 2007) heeft de verdachte met betrekking tot de hypotheek verklaard dat [naam medeverdachte 1] met de werkgeversstukken kwam en dat hij – verdachte – alleen maar hoefde te tekenen.

Een en ander vindt ondersteuning in de verklaring van [naam medeverdachte 1] zoals hij deze heeft afgelegd op 7 februari 2007. Ook medeverdachte [naam medeverdachte 2] – die in zijn functie als administrateur bij [naam bedrijf 1] verantwoordelijk was voor het opmaken van arbeidsovereenkomsten en loonafrekeningen en tevens feitelijk eigenaar was van de panden aan [straatnaam 1] [huisnummer 1] en [straatnaam 2] [huisnummer 2] - heeft verklaard dat hij en [naam medeverdachte 1] hebben bedacht dat ze een dienstverband aan de verdachte konden geven toen bleek dat de verdachte op basis van zijn inkomenssituatie geen hypotheek kon krijgen. [naam medeverdachte 2] heeft de werkgeversstukken aangeleverd nadat hij de gegevens van de verdachte van [naam medeverdachte 1] had gekregen.

De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte, nadat hij bij [naam medeverdachte 1] had aangegeven dat hij vanwege zijn werksituatie geen hypothecaire geldlening kon krijgen, meermalen blindelings stukken heeft ondertekend in het kader van een aanvraag voor een hypothecaire geldlening, waaronder ook werkgeversstukken. Nu de overgelegde arbeidsovereenkomst een handtekening bevat die grote overeenkomsten vertoont met de overige stukken die door de verdachte zijn ondertekend heeft de rechtbank onvoldoende reden om aan te nemen dat dat deze arbeidsovereenkomst zich niet bevond bij de stukken die in dit kader door de verdachte zijn ondertekend. Gelet op de verklaringen van zowel de verdachte als [naam medeverdachte 1] staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte zich ervan bewust was dat hij stukken ondertekende welke gebruikt zouden worden als werkgeverstukken bij de aanvraag van een hypothecaire geldlening. Dit terwijl hij – de verdachte – niet werkzaam was bij de op de arbeidsovereenkomst vermelde werkgever. Een bedrijf waar hij volgens eigen zeggen nooit geweest is, en nooit gewerkt heeft. Aldus heeft de verdachte het oogmerk gehad om de (valse) arbeidsovereenkomst te gebruiken ter verkrijging van de hypothecaire geldlening(en). De rechtbank verwerpt het verweer en acht bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.

Feit 2

Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen kan als vaststaand worden aangenomen dat de verdachte ter verkrijging van het pand aan [straatnaam 1] [huisnummer 1] een hypothecaire geldlening heeft aangevraagd van € 138.530 bij [naam bedrijf 2] en voorts dat de verdachte ter verkrijging van het pand aan de [straatnaam 2] [huisnummer 2] een hypothecaire geldlening heeft aangevraagd van € 134.250 bij [naam bank]

Uit de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten volgt dat de verdachte met betrekking tot de koop van de panden en het aanvragen van de hypothecaire leningen contact had met [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 1] regelde onder meer de taxaties, de aanvragen voor de hypothecaire geldleningen en de afspraken bij de notaris voor het ondertekenen van de hypotheekaktes en het passeren van de eigendomsaktes. [naam medeverdachte 2]...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT