Uitspraak Nº 10/960161-17. Rechtbank Rotterdam, 2018-03-13

ECLIECLI:NL:RBROT:2018:5367
Docket Number10/960161-17
Date13 Marzo 2018
Rechtbank Rotterdam

Team jeugd

Parketnummer: 10/960161-17

Datum uitspraak: 13 maart 2018

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1999,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres

[adres verdachte] ,

raadsman mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht.

1 Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 13 februari 2018.

2 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3 Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.G. Vreugdenhil heeft gevorderd:

  • -

    bewezenverklaring van het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde;

  • -

    toepassing van het jeugdstrafrecht voor het deel van de tenlastegelegde periode waarin de verdachte reeds meerderjarig was;

  • -

    veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden en 181 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met als algemene voorwaarde onder meer dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal houden aan de meldplicht, hij zijn medewerking zal verlenen aan ambulante woonbegeleiding (ook indien dit dient plaats te vinden in een klinische setting) en hij zich zal onthouden van het contact (te laten) leggen en hebben met de media en het delen van zaakinhoudelijke informatie op internet met derden, waarbij de verdachte openheid geeft aan de reclassering over zijn inloggegevens en de wachtwoorden van de door hem gebruikte digitale gegevensdragers;

  • -

    dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.

4 Waardering van het bewijs
4.1.

Aanleiding onderzoek 26Brookhaven

Op grond van (i) informatie afkomstig van de Dienst Landelijke Informatie Organisatie i.o. van de Landelijke Eenheid (DLIO) ter zake van op 8 juni 2017 bij het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) ingekomen informatie van de opsporingsautoriteiten in de Verenigde Staten, (ii) een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) van 9 juni 2017 en (iii) een digitale melding bij de politie Midden Nederland op 8 mei 2017, is op 9 juni 2017 het onderzoek 26Brookhaven gestart. Uit deze bronnen komt naar voren dat een persoon genaamd [naam verdachte] op internet zeer geregeld gewelddadige video’s van Islamitische Staat (IS) zou opzoeken, online activiteiten van IS zou verdedigen, zelf IS propaganda en IS executies op internet zou plaatsen en websites over zelfmoord/zelfdoding zou bezoeken.

De verdachte is op 15 juni 2017 aangehouden en uit onderzoek dat is verricht in zijn inbeslaggenomen computer en verklaringen van de verdachte blijkt dat hij gewelddadige films namaakt in het gamespel Grand Theft Auto (GTA), dat hij actief is op de internetsites Reddit en Telegram, dat hij via internet in contact is gekomen met United Cyber Caliphate (UCC) en dat hij in opdracht van UCC films heeft gemaakt, waarop onder meer executies en een zogenaamde kill-list worden getoond.

4.2.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

4.2.1.

Ten aanzien van feit 1: deelneming aan terroristische organisatie

Volgens de officier van justitie kan bewezen worden dat de verdachte heeft deelgenomen aan de terroristische organisaties UCC en IS. De verdachte heeft verklaard dat hij, in opdracht van de leider van UCC, films heeft gemaakt. Uit onderzoek in open bronnen blijkt dat UCC gelieerd is aan de terroristische organisatie IS. De verdachte is zich daar ook van bewust geweest. De films die de verdachte in opdracht van UCC gemaakt heeft, bevatten verwijzingen naar IS en in de films zijn meermalen beelden van executies te zien, alsook een zogenaamde “kill-list”. Door dergelijke films voor UCC te vervaardigen heeft de verdachte deelgenomen aan een terroristische organisatie. Omdat de verdachte de films gemaakt heeft in opdracht of in samenspraak met anderen, is er sprake van medeplegen.

4.2.2.

Ten aanzien van feit 2: deelneming en meewerken aan training voor terrorisme

Ook kan bewezen worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 134a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) strafbaar gestelde, te weten het zich verschaffen of een ander bijbrengen van kennis of vaardigheden tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf. De officier van justitie heeft in dit verband - onder verwijzing naar jurisprudentie en de wetsgeschiedenis - het volgende aangevoerd.

De verdachte heeft met een Fransman, genaamd [naam 1] , informatie gedeeld over het vervaardigen van de springstof triacetontriperoxide (TATP). Later is deze Fransman aangehouden vanwege de verdenking van het voorbereiden van een terroristisch misdrijf. Door deze informatie te delen heeft de verdachte de Fransman kennis en vaardigheden bijgebracht, waardoor deze een terroristisch misdrijf kon plegen.

Daarnaast heeft de verdachte via internet allerlei IS clips binnengehaald en gedeeld via internetfora. Hij heeft IS-materiaal (zoals liedjes) voorhanden gehad en hij heeft contact onderhouden met leden van UCC en voor hen gewerkt. Uit zijn internetgedrag blijkt dat hij zich gaandeweg het gedachtengoed van IS eigen heeft gemaakt en blijkt bovendien van een steeds verdergaande fascinatie voor geweld. In die omstandigheden kan worden bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen en meegewerkt aan training gericht op terrorisme.

4.2.3.

Ten aanzien van feit 3: verspreiding ter opruiing

De kern van het bewijs voor het medeplegen van verspreiding en te dien einde in voorraad hebben van afbeeldingen wordt gevormd door het feit dat de verdachte op bestelling en uit naam van UCC filmpjes heeft gemaakt en verspreid die direct of indirect duidelijk oproepen tot het plegen van terroristische misdrijven. Over de kennelijke bedoeling van die filmpjes kan bij de verdachte geen onduidelijkheid hebben bestaan en het moet voor de verdachte dan ook duidelijk geweest zijn dat het de bedoeling van UCC was dat die filmpjes verspreid zouden worden.

4.3.

Standpunt verdediging

De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 integrale vrijspraak bepleit.

4.3.1.

Ten aanzien van feit 1

Deelneming aan een terroristische organisatie kan niet bewezen worden, omdat er geen sprake is geweest van kwaadaardige intenties bij de verdachte. De verdachte is op de sites Reddit en Telegram terecht gekomen. Via Telegram is hij in contact gekomen met UCC. Hij dacht dat het bij de opdracht van UCC tot het maken van een film met een lijst van ongeveer 8000 namen die op een “kill-list” zouden staan, om een grap ging. Verdachte heeft de film met de “kill-list” enkel toegestuurd aan [naam 2] en de video zelf niet verder verspreid. De verdachte is geschrokken toen bleek dat er (veel later) op de UCC-site verschillende keren naar was gekeken. Ook de video over de zogenaamde dood van de leider van UCC heeft verdachte niet verspreid. Deze film is pas na lange tijd op internet gekomen. Verdachte heeft geen tekstbestanden met een oproep om het gedachtengoed van IS-gerelateerde terreuracties te ondersteunen, publiekelijk verspreid. Nu uit het dossier niet blijkt dat bij de verdachte sprake is geweest van het oogmerk om de bevolking vrees aan te jagen en de maatschappij te destabiliseren of te vernietigen kan deelneming aan een terroristische organisatie niet worden bewezen.

4.3.2.

Ten aanzien van feit 2

Voor bewezenverklaring van gedragingen als omschreven in artikel 134a Sr moet voldoende verband bestaan tussen de gedragingen van verdachte en enige vorm van terrorisme. Het opzet van de verdachte moet gericht zijn op het gebruik van kennis en vaardigheden tot het plegen van een terroristisch misdrijf of van een misdrijf waarmee het plegen van een terroristisch misdrijf wordt vergemakkelijkt. Daarvan is geen sprake: de verdachte heeft uit nieuwsgierigheid een video over TATP gedownload. Toen de Fransman met wie hij contact had aangaf dat hij problemen ondervond bij het samenstellen van TATP, heeft de verdachte de Fransman enkel gewezen op de inhoud van deze op internet beschikbare video waarin te zien is wat het procedé voor het vervaardigen van TATP is. Met betrekking tot de interesse van de verdachte in het gedachtengoed van IS stelt de raadsman voorts dat, hoewel de verdachte erg ver is gegaan in zijn nieuwsgaring hieromtrent, er bij hem geen sprake is geweest van een radicaliseringsproces of het zich eigen maken van het gedachtengoed van IS, en er derhalve geen sprake is geweest van training of van opzet van de verdachte zoals bedoeld in van artikel 134a Sr.

4.3.3.

Ten aanzien feit 3

Niet kan bewezen worden dat de verdachte opruiende teksten of filmpjes heeft verspreid, omdat hij zijn films telkens slechts aan één persoon heeft gestuurd. Verdachte maakte de filmpjes voor zijn eigen plezier in zijn zoektocht naar sensatie. De verdachte heeft nooit de intentie gehad om te sympathiseren met het IS-gedachtengoed. Hoewel hij enkele films op verzoek van UCC heeft gemaakt, heeft hij de films onder eigen verantwoordelijkheid vervaardigd en kon hij altijd zelf bepalen hoe deze eruit zouden zien. De verdachte heeft de films in totale anonimiteit vervaardigd. Niet kan worden bewezen dat de verdachte, terwijl hij wist dat het om opruiende afbeeldingen ging, deze wilde verspreiden.

4.4.

Beoordeling door de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT