Uitspraak Nº 12.00744 t/m 12.00748. Gerechtshof Amsterdam, 2015-04-23
ECLI | ECLI:NL:GHAMS:2015:1947 |
Date | 23 Abril 2015 |
Docket Number | 12.00744 t/m 12.00748 |
Court | Gerechtshof Amsterdam (Nederland) |
kenmerk 12/00744 t/m 12/00748
23 april 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te[Z], belanghebbende,
gemachtigden: mr. Ch.Y.M. Moons en mr. C. Koenen (beiden: Wieringa advocaten) te Amsterdam,
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/1838 t/m 11/1841 en 11/4061 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 20 augustus 2012 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende de hierna te noemen belastingaanslagen in de toeristenbelasting opgelegd:
jaar |
dagtekening aanslagbiljet |
grondslag € |
bedrag € |
Aanslag 2007 |
30 september 2010 |
194.948 |
9.747 |
Aanslag 2008 |
30 september 2010 |
702.719 |
35.135 |
Aanslag 2009 |
31 juli 2010 |
1.110.033 |
55.501 |
Voorlopige aanslag 2010 |
30 juni 2010 |
1.076.733 |
53.836 |
Na bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij afzonderlijk gedane uitspraken, alle gedagtekend 16 februari 2011, de belastingaanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld, welk beroep ter griffie van de rechtbank is ontvangen op 29 maart 2011.
Met dagtekening 30 april 2011 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een voorlopige aanslag in de toeristenbelasting opgelegd voor het jaar 2011 ten bedrage van € 59.000, berekend naar een heffingsgrondslag van € 1.180.000. Het hiertegen gemaakte bezwaar is afgewezen bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2011. Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep is ter griffie van de rechtbank ontvangen op 27 juli 2011.
Bij uitspraak van 20 augustus 2012 heeft de rechtbank alle voormelde beroepen gegrond verklaard en de belastingaanslagen als volgt verminderd:
jaar |
grondslag € |
bedrag € |
2007 |
133.149 |
6.657 |
2008 |
585.646 |
29.282 |
2009 |
809.404 |
40.470 |
2010 (vlp.) |
795.813 |
39.790 |
2011 (vlp.) |
951.434 |
47.571 |
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 september 2012, aangevuld bij brieven van 26 oktober 2012 en 8 november 2012. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De heffingsambtenaar heeft een nader stuk ingediend met dagtekening 28 augustus 2013 (lees: 2014).
De gemachtigde heeft nadere stukken ingediend bij brief van 29 augustus 2014.
Van alle voormelde stukken zijn afschriften naar de wederpartij gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de hierna te noemen brief van 23 september 2014 naar partijen is gezonden.
Bij brief van 23 september 2014 is het vooronderzoek heropend teneinde de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen de in die brief gevraagde informatie te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft daarop geantwoord bij brief van 23 oktober 2013 (lees: 2014), waarop de gemachtigde heeft gereageerd bij brief van 1 december 2014. Van deze brief is een afschrift aan de wederpartij verzonden.
Op 9 februari 2015 is van beide partijen een nader stuk ontvangen, waarvan een afschrift aan de wederpartij is gezonden.
Op 18 februari 2015 heeft een nader onderzoek ter zitting van de eerste meervoudige belastingkamer plaatsgevonden (in dezelfde samenstelling als die van de kamer die onder de naam ‘derde meervoudige belastingkamer’ zitting had op 10 september 2014). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.7 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.
“2.1. Eiseres biedt gemeubileerde appartementen te huur aan aan bedrijven ten behoeve van de huisvesting van expats en gasten. Zij heeft daartoe in de gemeente Amsterdam, stadsdeel Zuid, een vergunning voor short stay betreffende de adressen [A- nrs. 1 e.v.] (oneven).
Onder 'Short stay' wordt blijkens de Beleidsnotitie Short Stay van de gemeente Amsterdam van 11 februari 2009 verstaan het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aansluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.
De Verordening toeristenbelasting van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Art. 2
Terzake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente tegen vergoeding, in welke vorm dan ook, in hotels, pensions, appartementen, vakantieonderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet-beroepsmatig verhuurde ruimten, op vaste standplaatsen, alsmede hiermee op één lijn te stellen ruimten en watervlakten, door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn ingeschreven, wordt onder de naam toeristenbelasting een directe belasting geheven.
Art. 3
1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in art. 2.
Art. 4
1. De belasting wordt berekend over de vergoeding die terzake van het verblijf met overnachten in rekening wordt gebracht, de toeristenbelasting daaronder niet begrepen.
Art. 5
De belasting bedraagt vijf procent.
Art. 6
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
In de Beleidsnotitie Short Stay in Amsterdam van 21 november 2007 is het volgende opgenomen:
Inleiding
Amsterdam wil de ruimte bieden aan short stay. Verhuur van woonruimte voor kort verblijf aan (buitenlandse) werknemers is namelijk van groot belang voor de (inter-)nationale economische positie van Amsterdam.
Naast dit economische belang is er het belang van de woningvoorraad. Woningen zijn een schaars goed en er moet een goede afweging gemaakt worden welke ruimte er wordt geboden op de woningmarkt.
(…)
(pag. 5/6):
Geen termijn
Het ontbreken van een termijn is niet gewenst om de volgende redenen:
(…)
Er ontstaat een oneerlijke concurrentie met de hotels. Deze moeten voldoen aan allerlei voorschriften en dragen toeristenbelasting af, terwijl voor de particuliere woningen ongehinderd toeristen kunnen worden aangetrokken.
(…)
(pag. 10):
Financiële compensatie
In het kader van de tijdelijke woningonttrekking moet een vergoeding aan de gemeente worden betaald. Het gaat hier niet om toeristenbelasting (er is immers geen sprake van toeristisch verblijf in de appartementen). De compensatie die de eigenaar van het appartement aan de gemeente dient te betalen is een vergoeding voor het tijdelijk onttrekken van woonruimte aan de Amsterdamse woningmarkt. Volgens de wet is het niet toegestaan deze compensatie voor andere doeleinden in te zetten dan de volkshuisvesting. Het mag dus geen vervanging zijn van de toeristenbelasting.
(…)
In de Beleidsnotitie Short Stay van de gemeente Amsterdam van 11 februari 2009 is op pagina 5 onder andere het volgende opgenomen:
9. Voor overnachtingen in short stay appartementen moet toeristenbelasting betaald worden.
Bij brief van 6 november 2008 heeft wethouder T. Herrema van de gemeente Amsterdam aan [B] Beheer B.V. met betrekking tot eiseres onder andere het volgende geschreven:
De gemeente Amsterdam ontwikkelt op dit moment beleid ten aanzien van short stay. Dit beleid geeft het kader aan waar binnen deze vorm van kort wonen in Amsterdam mogelijk is. Middels dit beleid wordt short stay in een passend juridisch kader gevat en ingepast in het bredere begrip wonen.
Uw [C]complex aan [A- nrs. 1 e.v.] in Amsterdam valt ook onder dit nieuwe gemeentelijk beleid. Graag wil ik u middels deze brief op de hoogte brengen van de gevolgen hiervan.
(…)
Omdat uw complex met concrete instemming van de gemeente is ontwikkeld, valt u binnen het overgangsbeleid. Dit betekent dat voor alle woningen binnen het Htel complex een vergunning wordt verstrekt zonder dat hiervoor kosten aan u worden doorgerekend.
(…)
De grondslag van de heffing is per jaar de door eiseres aangegeven omzet in dat jaar. (…)”.
Nu partijen tegen de hiervoor vermelde feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof van die feiten uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast, welke het ontleent aan de in hoger beroep ingebrachte stukken.
Als bijlage 2 bij haar nadere stuk van 29 augustus 2014 heeft belanghebbende een op 29 oktober 2003 opgemaakte ‘HUUROVEREENKOMST BUSINESS SUITES’ overgelegd waarin zij - onder de naam [C] B.V. te [P] - als verhuurder en [D] NV als huurder, onder meer het volgende zijn overeengekomen:
“1.1. Verhuurder verhuurt aan huurder (…)
-
20 business suites, met ingang van 1 oktober 2003 voor een eerste looptijd van 3 jaar
-
40 business suites, met ingang van 1 oktober 2003 voor een eerste looptijd van 5 jaar
(…)
Het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt ter tijdelijke huisvesting door huurder van bij haar werkzame en elders woonachtig blijvende personen, met inbegrip van die personen werkzaam bij dochterondernemingen of bedrijfsonderdelen van huurder (…) waartoe huurder het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan zodanige personen in tijdelijk gebruik mag geven. Hierna genoemd gasten.
Een door huurder aan dergelijke personen te bieden verblijfsmogelijkheid zal doorgaans een periode betreffen tot omstreeks 6 maanden.
(…)
Die...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT