Uitspraak Nº 13/00567, 13/00568 en 13/00569. Gerechtshof Amsterdam, 2015-08-06

ECLIECLI:NL:GHAMS:2015:3436
Date06 Agosto 2015
Docket Number13/00567, 13/00568 en 13/00569
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 13/00567, 13/00568 en 13/00569

6 augustus 2015

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 9 augustus 2013 in de zaken met kenmerken AWB 12/4957 tot en met AWB 12/4959 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht,

de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 juli 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag zuiveringsheffing woonruimte opgelegd ten bedrage van € 159,12.

1.1.2.

Met dagtekening 31 juli 2012 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag zuiveringsheffing woonruimte opgelegd ten bedrage van € 162.

1.1.3.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 augustus 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag zuiveringsheffing woonruimte opgelegd ten bedrage van € 163,44.

1.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 19 oktober 2012, de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep bij uitspraak van 9 augustus 2013 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 september 2013, aangevuld bij brief van 18 oktober 2013. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop door de heffingsambtenaar is gereageerd bij conclusie van dupliek.

1.6.

Bij brief, door het Hof ontvangen op 8 juni 2015, heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. Hiervan is een afschrift toegezonden aan de heffingsambtenaar.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2015. Tijdens de zitting zijn gelijktijdig en met instemming van partijen behandeld het hoger beroep van belanghebbende betreffende de hiervoor vermelde aanslagen (met als kenmerken 13/00567 t/m 13/00569), en het hoger beroep van [A] inzake de hem opgelegde aanslagen zuiveringsheffing voor de jaren 2010 tot en met 2012 (met als kenmerken 13/00570 t/m 13/00572). Al hetgeen in één van deze zaken is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten
2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.

“2.1. Eiser woont niet in het beheersgebied van het hoogheemraadschap. Hij is sinds het jaar 2000 eigenaar en gebruiker van een recreatiewoning op een legakker in de [locatie] te [Q] , te weten [adres] . De legakker is omgeven door water. Het water is geen eigendom van eiser. De recreatiewoning is alleen per boot te bereiken. Eiser heeft een eigen boot om de woning te bereiken.

2.2.

De recreatiewoning is met tussenmeters aangesloten op het waterleidingnet door middel van een gezamenlijke, bemeterde hoofdwaterleiding, op naam van en in beheer bij de [vereniging C] . De beheerder zorgt voor het winterseizoen voor het afsluiten van de gemeenschappelijke waterleiding en het weer aansluiten voor het zomerseizoen. De woning is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

2.3.

De in geding zijnde aanslagen waterschapsbelasting hebben betrekking op de genoemde recreatiewoning. Verweerder heeft de vervuilingswaarde van de recreatiewoning voor de betreffende jaren gesteld op 3 vervuilingseenheden en daarbij een tarief gehanteerd van respectievelijk € 53,04 (2010), € 54 (2011) en € 54,48 (2012) per vervuilingseenheid.”

2.2.1.

Tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, zijn door partijen geen bezwaren ingebracht, behoudens voor zover de rechtbank onder 2.1 heeft overwogen dat het omringende water geen eigendom van belanghebbende is. Een gedeelte van het omringende (aan het kadastrale perceel van belanghebbende grenzende) water (de ondergrond ervan) is namelijk wél eigendom van belanghebbende.

Gelet hierop gaat ook het Hof van de door de rechtbank vastgestelde feiten uit, met inachtneming van deze aanvulling door partijen.

2.2.2.

In aanvulling hierop stelt het Hof de navolgende feiten vast.

2.3.

Op de legakker in de [locatie] waarop de recreatiewoning van belanghebbende zich bevindt en op de naastgelegen legakker staan in totaal twaalf recreatiewoningen (hierna ook: vakantiehuisjes), welke (sinds het jaar 2000) eigendom zijn van de twaalf verschillende particuliere gebruikers (families). Vóór het jaar 2000 waren de legakkers (en het omringende water) in handen van één eigenaar – geen gebruiker van een van de vakantiehuisjes – en waren ook de vakantiehuisjes door natrekking diens eigendom.

2.4.

In 1979 is de door de rechtbank onder 2.2 vermelde [vereniging C] ( [vereniging C] ) (hierna ook: de vereniging) opgericht, ter behartiging van de belangen van de bewoners van de vakantiehuisjes. Nadat de twaalf bewoners in 2000 de recreatiewoningen (met onderliggende grond) in eigendom hadden verkregen, hebben de bewoners in het verband van de vereniging gezamenlijke voorzieningen gerealiseerd. De twee legakkers zijn onder andere voorzien van een waterleiding, die door de eigenaren – in het verband van de [vereniging C] – gezamenlijk is aangelegd en betaald. Vóór 2010 is tevens (op voorschrift van de gemeente [R] ) een aansluiting gerealiseerd op de gemeentelijke riolering; ook deze aansluiting is door de twaalf eigenaren gezamenlijk, in het verband van de vereniging, gefinancierd.

2.5.

De twee legakkers zijn omringd door water; de recreatiewoningen zijn alleen per boot bereikbaar. De legakkers zijn verdeeld in afzonderlijke kadastrale percelen. Belanghebbende en de andere elf bewoners van de recreatiewoningen zijn ieder eigenaar van de ondergrond (en het omliggende gedeelte) van hun recreatiewoning. Van (de ondergrond van) het omringende water is een (gering) gedeelte eigendom van belanghebbende; (de ondergrond van) het overige omringende water is eigendom van een van de andere elf eigenaren, [B] (hierna: [B] ), met uitzondering van een strook water van ongeveer twee meter breed welke zich (in het midden van) het water tussen de twee legakkers bevindt. Deze (ondergrond van de) strook is eigendom van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) en is aangemerkt als openbaar (recreatie)water.

2.6.

Het bestuur van de [vereniging C] bestaat uit een viertal leden. Eén van deze bestuursleden (tevens eigenaar van een van de twaalf recreatiewoningen), [B] , treedt op als beheerder (centraal aanspreekpunt) van de vereniging. Vóór 2010 beschikte de vereniging ook over een kantoor, een kantine en een eigen jachthaven. Deze voorzieningen zijn vóór 2010 afgestoten c.q. verwijderd.

2.7.

Tijdens de zitting in hoger beroep is door belanghebbende onder meer het volgende medegedeeld:

“De [vereniging C] is eigenaar van de leidingen die in de grond liggen, de telefoonaansluiting, de kranen en de stoppenkasten. Dat hebben wij in 2000 notarieel vast laten leggen.

Als bijvoorbeeld door de vorst een leiding is gesprongen, dan wordt dit via de [vereniging C] gerepareerd en worden de kosten voor reparatie gezamenlijk gedeeld en verrekend.

De hoofdaansluiting zit op de wal en de aansluiting wordt verdeeld per twee huizen per akker.

De twaalf eigenaren opereren onder de vlag van de vereniging. De vereniging is de exploitant van het terrein. Er is een beheerder van het terrein. De vereniging heeft statuten en een bestuur. De bestuurders worden gekozen door de leden. Het bestuur bestaat uit vier leden die allen behoren tot de familie [B] . Dat is van nature zo gegroeid.

De beheerder van het terrein, [B] , roept de eigenaren van de huisjes op om taken te verrichten zoals het slaan van palen, of het knippen van de heg. Dat doen we allemaal zelf. De kosten worden gedeeld wanneer er niet voldoende geld in kas is. Voor de lopende kosten krijgen we elk jaar een factuur. Dat is naast de bijdrage aan de VvE. De beheerder krijgt sinds 2000 geen vergoeding meer.”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is voor het Hof in de eerste plaats in geschil of de recreatiewoning moet worden aangemerkt als woonruimte als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Verordening Zuiveringsheffing Amstel, Gooi en Vecht (hierna: de Verordening) dan wel als woonruimte als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Verordening.

Voorts is in geschil of de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, of de heffingsambtenaar terecht een forfaitair systeem van drie vervuilingseenheden heeft gehanteerd in plaats van een heffing op basis van het

drinkwatergebruik, en of de heffingsambtenaar gehouden is het beroep van belanghebbende op de hardheidsclausule te honoreren.

4 Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader en interpretatie artikel 19, tweede lid, Verordening

4.1.1.

De rechtbank heeft hieromtrent het volgende overwogen:

“4.1. Artikel 122e van de Waterschapswet bepaalt dat als heffingsgrondslag geldt de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De heffingsgrondslag is met betrekking tot de vervuiling van een individu nader uitgewerkt in de heffingsmaatstaf van artikel 122f van de Waterschapswet. Hierbij geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd, waarbij de vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT